Joris vond op zolder een ver-reishoedje en reisde per ongeluk naar Nevherland. Gelukkig is Hondje er ook bij. Samen gaan ze op zoek naar het huisje van de heksen waar de moeder van Joris vroeger in de leer was.
Samen gaan Joris en Hondje op pad. Het pad leidt hen steeds dieper het bos in. De bomen worden alsmaar hoger, de zon is niet meer te zien. Het wordt donker. Ineens stopt Joris. Hij houdt zijn hand achter zijn oor.
“Luister,” zegt hij en steekt een vinger in de lucht. “Ik hoor iets.”
“Ssssst, vlug de struiken in,” sist Hondje.
Het geluid van galopperende paardenhoeven komt snel dichterbij.
Een koets getrokken door vier zwarte paarden dendert in dolle vaart voorbij. Joris hoort het knallen van de zweep. De koetsier, een klein gedrongen mannetje met felle ogen, jaagt de paarden tot het uiterste op. Heel kort ziet Joris een verdrietig meisjesgezichtje achter het raampje van de koets.
“Wat was dat?” vraagt Joris.
“Een sprookjesprinses op de vlucht voor haar boze stiefmoeder of zoiets, denk ik,” zegt Hondje. “Ik ken dat sprookje niet. Kom we moeten verder. Het wordt donker.”
Na een eindje stappen wordt het bos minder dicht en het pad breder. Ze komen op een open plek waar veel paadjes op uit komen. Hondje gaat zitten en kijkt in het rond.
“Je weet het toch wel, Hondje?” vraagt Joris.
Hondje schudt zijn kopje. “Ik ben hier nog nooit geweest. Nevherland is heel groot en het lijkt allemaal zo op elkaar.”
Joris gaat op de grond zitten en laat zijn hoofd op zijn borst zakken. “Als we de weg niet vinden, moeten we voor altijd in dit rare land blijven. Ik wil naar huis.”
Hij haalt zijn neus op en er verschijnt een traan in zijn ooghoek.
Hondje zegt: “Blijf jij maar even hier zitten, dan ga ik kijken welk pad we moeten hebben.”
Hondje stuift weg, het eerste pad in. Hij is al snel terug.
“Dit pad loopt naar het doornbos waar het kasteel van Doornroosje staat.” Hij is al weg het volgende pad in.
Zo gaat Hondje het éne na het andere pad in. Steeds als hij van een pad terugkomt, schudt hij van nee, dit is niet het goede pad. En hij neemt het volgende pad.
Deze keer blijft hij lang weg. Joris kijkt om zich heen. Wat nu als Hondje de goede weg niet vindt, denkt hij. Of als Hondje helemaal niet terugkomt en hij hier moederziel alleen achter blijft. De rillingen lopen over zijn rug alleen al bij de gedachte.
“Heb vertrouwen Joris,” hoort hij ineens.
Joris schrikt en kijkt om zich heen. “Wie is daar?”
Hij hoort een getinkel van belletjes en omgeven door een wolkje van sterretjes komt vanuit de struiken een klein dik vrouwtje naar hem toegelopen. Ze heeft een lange puntmuts op.
“Ik ken u,” zegt Joris. “U bent de toverfee van Assepoester.” Joris is helemaal opgewonden.
Moeder heeft hem pas nog het sprookje van Assepoester voorgelezen. “U kunt muizen in paarden veranderen.”
“Dat was nog redelijk eenvoudig,” zegt het tovervrouwtje. “Een pompoen in een koets omtoveren, dat is pas écht moeilijk.”
“Waarom dan?”
“Daar komen allerlei technische zaken bij kijken, zoals ronde wielen en zo. En daar ben ik niet zo in thuis. Toch is het me toen goed gelukt, vind je niet?”
“Het was prachtig,” zucht Joris.
“Wat doe jij hier in Nevherland?”
Joris vertelt het tovervrouwtje wat er gebeurd is.
“Als u kunt toveren, kunt u me vast ook vertellen hoe ik thuis kan komen?” vraagt Joris. Hij wil zo graag naar huis.
Maar de toverfee schudt haar hoofd. “Ik ben goed in toveren, maar niet in wegwijzen,” zegt ze. Joris kijkt teleurgesteld.
Hondje komt op een drafje aangerend, zijn tong hangt uit zijn bek. Opnieuw schudt hij nee, ook dit was niet de goede weg.
“Als ik jouw hondje nu eens in een paard verander, daar ben ik heel goed in, weet je. Dan kunnen jullie veel sneller vooruitkomen?” vraagt de toverfee.
Zonder antwoord af te wachten zwaait ze met haar toverstokje. Hondje verdwijnt in een wolk van sterretjes en als de sterretjes neergedwarreld zijn, staat daar een mooi wit paard.
“Dank u wel lieve fee,” zegt Joris en springt op de rug van het paardje. “Dank u wel dat u ons zo goed helpt, maar welke kant moeten we op? We zoeken het huisje van de twee heksen waar mijn moeder nog in de leer was.”
“Dat weet ik wel zijn. Ik laat mijn vogeltjes jullie de weg wijzen,” zegt de fee en ze verdwijnt in een wolk van sterretjes.
Joris kijkt rond. Hij ziet een roodborstje op een tak bij een van de wegen zitten. In een drafje gaat het paardje die weg in. Joris houdt zich stevig vast aan de manen van het paardje. In het voorbijgaan zwaait hij naar het roodborstje dat hen de weg heeft gewezen. De vogeltjes houden woord. Bij elke afslag zit een vogeltje op een takje en vliegt een eindje voor hen uit de goede richting in. Ze doen allemaal mee. Joris bedankt hen lachend. Hij is zo blij. Ze zijn op weg naar huis.
Het paardje draaft maar voort. Het lijkt wel of hij nooit moe wordt. Er lijkt geen eind te komen aan het lange pad. Het paardje gaat al langzamer draven, zijn flanken gaan steeds sneller op en neer en zijn tong hangt uit zijn bek.
Eindelijk zien ze tussen de bomen door in de verte een lichtje.
“Daar is het,” zegt het paardje en hij versnelt nog een keer.
Joris vindt het een raar huisje. Het lijkt helemaal niet op de huisjes uit Burgerdam. Het huisje heeft op de vier hoeken een soort grote kippenpoten.
“Waarom staat dat huis op kippenpoten?” vraagt Joris.
“Dat is gemakkelijk met verhuizen,” zegt het paardje hijgend. “Was me dat een eind.”
“Zo kan ik niet bij de deur,” zegt Joris.
“Wacht maar,” zegt het paardje. Hij loopt naar het huisje en zegt: “Huisje mijn, maak je klein.”
Het huisje zakt door haar poten en Joris kan bij de deur en klopt aan.
Er gebeurt niets. Ongeduldig trommelt Joris met twee vuisten op de deur.
Langzaam gaat de deur open. En wie staat daar?
“Moeder,” roept Joris en hij vliegt moeder in de armen.
Moeder en de twee oude heksen luisteren glimlachend naar de opgewonden verhalen die Joris vertelt.
Eén van de oude heksen, degene die nog met Eucalypta gespeeld had, heeft het paardje in Hondje terug veranderd.
“Hoe wist je dat ik hier was moeder?” vraagt Joris.
“Toen ik op zolder de hutkoffer open zag staan en het hoedje weg was, wist ik genoeg,” zegt moeder.
“We waren verdwaald,” zegt Joris. “Waarom ben je niet naar mij op zoek gegaan?”
Moeder glimlacht en zegt: “Het kon niet anders of je moest hier uitkomen. Het kon lang duren of kort maar alle wegen in Nevherland komen uiteindelijk hier uit.”
Joris kijkt moeder aan. Hij snapt niet hoe dat kan.
“Kom, we gaan naar huis,” zegt moeder. “Vader zal wel ongerust zijn dat we zo lang wegblijven.”
Ze slaat haar armen om Joris en Hondje heen en zet haar bloemetjeshoedje op. Joris hoort weer de storm in zijn oren, maar al snel landen ze op de zolder van hun huis.
Het ruikt er heerlijk. Vader heeft frietjes gebakken!