De broertjes Bart en Koen zijn ziek. Allebei tegelijk. Ze zijn verkouden, snotteren, hoesten en proesten. Ze liggen beneden in de kamer op de bank onder een dik deken. Mama brengt ze wat water. En zakdoekjes. Soms komt ze een heel vies drankje brengen. Mama zegt dat dit helpt tegen het hoesten. Ze slapen veel, hebben het heel erg warm en zijn niet blij. Bart krijgt hoofdpijn van het hoesten en Koen pijn in zijn keel.
Plotseling verschijnt er een klein mannetje in de deuropening. Hij heeft een knalblauw broekje aan en een blauw jasje. Zijn wangetjes zijn net zo rood als tomaten. Op zijn hoofd staat een blauwe muts. Ook zijn schoenen zijn blauw.
Met een heel hoog piepstemmetje zegt het mannetje: “Hai Bart en Koen, ik hoor dat jullie zo moeten hoesten, zijn jullie ziek?�
Bart en Koen schrikken een beetje. Ze lagen net lekker te slapen. Het lijkt wel een droom!
“Wie ben jij?� vraagt Bart.
“Ik ben kabouter Kuch,� zegt het mannetje.
Koen kijkt verbaasd op en vraagt met een schorre stem wat hij komt doen. Met een heel hoog piepstemmetje zegt de kabouter: “Ik kom jullie hoest stelen!�
Bart schrikt en vraagt of hij een dief is. De kabouter knikt, “ja, ik ben een dief.�
Bart zegt dat dat helemaal niet kan, hij heeft namelijk geen zwart wit gestreept boevenpak aan en geen zwart masker voor de ogen. Kabouter Kuch begint te lachen, terwijl hij aan zijn jasje trekt. “Vind je mijn jasje niet mooi dan?�
De kabouter gaat naast Bart op het bed zitten en kijkt hem aan. Hij ziet een rode, schrale neus en kleine traanoogjes. Dit verraadt dat Bart ziek is. Plotseling krijgt Bart een enorme hoestbui. Hij hoest zo hard dat Kuch van het bed geblazen wordt, tot op de grond.
Bart kijkt geschrokken over de rand van zijn bed. Daar ligt de kleine kabouter. Zijn blauwe mutsje ligt naast hem op de grond.
Kabouter Kuch gaat zitten, zet zijn mutsje op, trekt zijn jasje recht en gaat weer staan. “Hier is echt werk aan de winkel.�
Kabouter Kuch probeert het opnieuw. Hij wil weer naar de zieke Bart toelopen, maar deze begint nog eens enorm hard te hoesten. Kuch slaat zijn armpjes voor zijn gezicht. En probeert gewoon door te lopen. Zijn mutsje vliegt door de lucht. Het blauwe jasje wappert. Steeds komt hij een ieniemienie stapje dichter bij de hoestende jongen. Net als hij er bijna is, wordt hij weer omvergeblazen door de keiharde hoest van Bart. Koen kijkt toe en moet heel erg hard lachen om de stuntelende kabouter. Lachtranen stromen over zijn rode wangetjes. Zijn buikje doet er gewoon pijn van. Kabouter Kuch vindt het helemaal niet zo grappig. Hij wil maar één ding, en dat is Bart en Koen van hun gehoest afhelpen, en dat lukt niet op deze manier. Hij moet iets anders bedenken.
Ineens krijgt de kabouter een super goed idee. Uit zijn broekzak haalt hij een piepklein stokje. Hij houdt het in de lucht en vraag de jongens heel hard te roepen: “Zi-za-zetje, ik wil een netje!�
Bart en Koen kijken elkaar aan, ze vinden het maar een stomme spreuk. Hoezo wil die kabouter, die ineens in hun slaapkamer staat, een netje?
Kabouter Kuch kijkt wat geïrriteerd. Hij zegt streng: “Willen jullie van dat gehoest af of niet? Ik kom jullie hoest stelen. Hup, zeg de spreuk hardop.�
Bart en Koen schrikken een beetje van de toon van Kuch. Snel zeggen ze hardop: “Zi-za-zetje, uhhhh, wat was het ook alweer?�
“Ik wil een kroketje!� roept Koen.
“Neehee,� zucht Kuch, “ik wil een nètje.�
De jongens roepen heel hard de spreuk van het kleine kereltje. In een flits verandert het stokje in een groot schepnet.
“Jaaaa, goed zo,” juicht Kuch.
Tegelijkertijd beginnen Bart en Koen nog eens superhard te hoesten. Meteen zwaait Kuch het schepnet in het rond. Super veel lichtflitsen vliegen door de kamer. Bart en Koen knijpen hun ogen dicht.
“Jaaaaaaaaaaa het is gelukt, ik heb weer super veel nieuwe hoesten hahahahah!� roept het blauwe mannetje. En weg is hij.
Hij laat de twee jongens vragend achter. Ze weten niet wat er is gebeurd.
Bart kijkt naar zijn broer. “Moet jij nog hoesten?�
Koen denkt even na, maar nee, er komt geen hoest meer. Hij probeert er nog eentje uit te persen, maar er komt echt niets meer. Ze zijn allebei hun hoest kwijt. Was het een droom?