Toen ik vanochtend mijn ogen opendeed, stond er een bezem tegen de kast. Dat zag ik pas toen ik uit bed stapte en naar de badkamer wilde lopen.
“Kom”, zei mama. “We gaan een dagje heksen.”
Wat heb ik toch een lollige moeder, dacht ik nog. Maar ze meende het en na het ontbijt vlogen we. We vlogen!
“Eerst een rondje over het schoolplein!”, riep ik en ik zwaaide naar de mensen op straat. Een jongetje viel van schrik bijna van zijn fiets. Ik lachte en keek nog even achterom, maar we hadden er flink de vaart in.
Nadat we over het schoolplein hadden gecirkeld, kwamen we langs mijn klas. Ik klopte op het raam en de meester kreeg grote ogen van verbazing. Toen hij het raam opendeed, zei mam dat ik er de hele dag niet zou zijn.
“En pas op, want ik verander je in een eekhoorn!”
Dat was natuurlijk een grapje, maar de meester werd bleek om zijn neus. Hij deed gauw het raam weer dicht.
“Waar ik nu zin in heb”, riep mijn moeder toen het begon te waaien, “is een heksendans, midden op het plein.”
Het maakt haar niet uit of ze voor gek staat. Ik riep snel dat het een supergoed idee was, maar dat ik nog meer zin had in een boswandeling. Gelukkig was ze het daarmee eens.
In het bos was het koud, maar daar hadden wij – heksen voor een dag – natuurlijk geen last van. We toverden een heksenhut en brouwden een lekker soepje. Wat daarin ging? Ik wil het je best vertellen, maar beloof me dan dat je het recept geheimhoudt.
In een grote ketel, die we warm maakten boven een vuur, gooiden we water, paddenstoelen, eikenbladeren, kastanjes, muizenbotjes, vogelveertjes, konijnenkeutels, dennenappels en takjes. Om de soep een mooi kleurtje te geven, voegde mama er nog een rood kaboutermutsje aan toe, dat ze bij een vliegenzwam vond.
Toen de soep klaar was, heb ik het er weer uitgevist en gaf ik het terug aan zijn kleine eigenaar, die mopperend over het mos liep. Ik zei: “Sorry namens mijn moeder”, maar hij reageerde niet. Boos hield hij het druipende mutsje in zijn éne hand en greep zich met de andere vast aan de pluim van een eekhoorn.
“Daar heb je de meester”, wees ik, maar de eekhoorn verdween net met zijn passagier in een grote beuk, dus mama snapte mij niet. Ze schepte de soep in kommen en daarna zeiden we heel lang niets, omdat we genoten van ons brouwsel.
“Wat wil je nog doen?”, vroeg ze, toen we de soep op hadden.
“We hebben niet in de hut gezeten”, antwoordde ik.
“Dat is waar ook”, zei mama, en ze deed de deur open. Die hing scheef in het kozijn, waardoor hij piepte en kraakte, maar dat gaf niet. Het was dan misschien geen erg mooie hut, binnen zag het er wel gezellig uit. Ik was tevreden over ons maaksel. Ook mama keek trots rond, totdat met een flink geraas ons bouwwerk in elkaar stortte. Daar stonden we, met takken, mos en bladeren op onze hoofden.
We lachten tot er helemaal niets meer te lachen viel.
“We zijn heksen van niks!”, riep ik.
“Stap op de bezem”, zei mama toen. “Als die het tenminste nog doet.”
Maar kijk, we stegen alweer op. Woesj!