CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Joris ontdekte dat zijn moeder een heks is! Hij vroeg haar dan om te vertellen over vroeger. Vandaag komen we meer te weten over hoe z’n moeder een heks werd…

“Als jong heksje was ik in de leer bij twee oude, zeer ervaren heksen. De oudste van de twee was nog een verre nicht van de heks van Hans en Grietje. Ze mocht graag een botje afkluiven. En de jongste had als heel jong heksje nog met Eucalypta gespeeld. ”
Vader knikt, hij heeft haar verhalen al dikwijls gehoord.
“We woonden in Nevherland in een huisje heel diep in het bos op een plek waar nooit mensen komen.”
“Nevherland?” vraagt Joris.
“Ja dat is het land waar de tovenaars en de heksen wonen.”
“Oh,” Joris kijkt met ontzag naar zijn moeder. “En verder moeder?” vraagt hij.
“Uit een groot toverboek moest ik allerlei moeilijke toverspreuken leren. Ik was heel goed in het veranderen van mensen in allerlei griezelige dieren, padden, wormen, slangen en dergelijke. Dat kan soms heel handig zijn weet je.”
Joris kijkt zijn moeder aan. Hij kan het haast niet geloven, zijn moeder is een heks.
“Zal ik eens wat proberen?”
“Ho, ho niet doen Elisa, wie weet wat er fout gaat,” zegt vader.
“Jammer,” zegt moeder. “Een andere keer Joris.”
“Eliza, moet je geen eten gaan koken?” vraagt vader.
“Ja, dat is waar”, zegt moeder. “Ga jij nog maar even buitenspelen Joris.”

 

Hondje

Joris zit aan de rand van de sloot en gooit steentjes in het water. Hondje zit naast hem.
Joris hoort een stem. Hij hoort iemand duidelijk zijn naam zeggen. Er is niemand te zien. Opnieuw hoort Joris zijn naam. Hij kijkt om zich heen en ziet alleen Hondje.
Hondje duwt zijn kopje tegen Joris aan en weer hoort Joris zijn naam.
“Hondje?” zegt hij en stopt direct. Hondjes kunnen niet praten. Maar wie zegt dan zijn naam?
“Ja, Joris,” zegt de stem. “Ik ben Hondje.”
“Kun jij praten?” vraagt Joris.
“Ja,” zegt Hondje. “Maar alleen met jou hoor.”
“Hoe kan dat nou?” vraagt Joris en kijkt met grote ogen naar Hondje. Hij kan het haast niet geloven.
“Omdat jij nu weet dat je de zoon van een heks bent, mag je ook weten dat jij mij kunt verstaan.”
“Ben jij soms een betoverde edelman of zo?” Joris schudt zijn hoofd.
“Nee hoor, ik ben gewoon een hondje en jij kunt met mij praten. Niemand anders, alleen jij.”
Joris slaat zijn armen om de nek van Hondje en zegt: “Je was al mijn liefste vriendje, maar nu vind ik je nog veel liever.”

 

Meneer Hinkepink

Ineens horen ze een hoop kabaal uit de tuin van buurman Hinkepink.
Buurman Hinkepink draagt altijd een deftig, zwart pak. En op zijn dikke buik prijkt pontificaal een gouden horlogeketting. Bij voorkeur rookt hij dikke sigaren.
Joris en Hondje rennen naar de haag die de afscheiding vormt. Door een gat in de heg zien ze de buurman heen en weer rennen en hij zwaait woest met zijn wandelstok met gouden knop. Een groep eenden smult van het smakelijke gras van zijn gazon en dat vindt meneer Hinkepink niet leuk. Hij schreeuwt lelijke woorden en schopt zelfs naar de eenden als die niet vlug genoeg weg vliegen. Zijn zwarte hoge hoed staat helemaal scheef op zijn hoofd.
“Gaan jullie maar ergens anders zitten te schijten,” schreeuwt hij. “Jullie verpesten mijn dure Engelse gazon.”
De eenden vliegen op en plonsen in de sloot. Joris en Hondje worden nat van de spetters. De buurman scheidt er pas mee uit als alle eenden uit zijn tuin verdwenen zijn. Mopperend gaat hij naar binnen.

“Wat doet die meneer Hinkepink toch akelig,” zegt Joris tegen Hondje.
Hondje fluistert hem iets in het oor. Joris knikt met een brede grijns over zijn gezicht.
Hondje rent weg en even later komt hij terug met alle honden van het dorp achter zich aan. De buldog van de slager, de Deense dog van de baron, de teckel van de juffrouw, de Golden Retriever tweeling van de notaris. De rottweiler van de houthakker, de een na de ander, de hele tuin van meneer Hinkepink zit vol honden.
“Luister allemaal,” roept Joris. “We gaan meneer Hinkepink een lesje leren. Voor één keer mogen jullie op zijn gazon jullie gevoeg doen.”
De honden blaffen opgewonden en doen hun uiterste best. Joris en Hondje staan verscholen achter de heg te gluren. De ene drol is nog mooier dan de andere. Foeterend en tierend komt meneer Hinkepink aanrennen. Hij glijdt uit over een verse drol en valt achterover in een andere.
“Dat zal hem leren naar eenden te trappen,” zegt Joris tegen Hondje. En stilletjes maken ze zich uit de voeten.

Joris en Hondje zijn nog maar net binnen of een briesende meneer Hinkepink komt het tuinpad opgestoven.
“Nu weet ik het zeker!” roept hij tegen vader. “Uw vrouw, meneer Verschuren, is een heks. Ik zou maar oppassen als ik u was. Ze heeft alle honden uit het dorp betoverd om op mijn dure Engelse gazon drollen te gaan leggen.”
Vader haalt zijn neus op. “Wat ruikt u raar, meneer Hinkepink”.
“En ik zag uw vrouw ook op het dak zitten, dat heb ik aan de politie doorgegeven,” zegt meneer Hinkepink.
“Mijn vrouw klimt regelmatig op het dak, dat is namelijk heel goed voor de slanke lijn moet u weten, meneer Hinkepink,” zegt vader.
“Is dat zo? Nou dan moet ik het misschien ook maar eens proberen,” zegt meneer Hinkepink en strijkt over zijn dikke buik.
“Dank u wel meneer Verschuren, voor de goede raad. Maar ik houd uw vrouw in de gaten,” zegt hij en heft dreigend zijn vinger op.
Uit de keuken komt de lucht van gebakken vis.
“Komen jullie eten,” roept moeder.
Op de schaal ligt niet één klein visje maar wel zes grote.
“Toch gemakkelijk als je moeder een beetje kan toveren,” zegt vader tegen Joris.

Joris en Hondje komen terug! Ze zijn vanaf nu een wekelijkse verschijning op de voorleestuin.

Reageer!