Ik ga jullie verhaaltjes vertellen over Joris en zijn hondje en over zijn vader en moeder.
Het lijkt een gewoon gezinnetje, maar die moeder hè, ja die moeder, die is echt niet gewoon. Luister maar.
Op de stoep voor een vriendelijk uitziend huisje in de Kerkstraat in Burgerdam zit een jongetje.
Hij heeft kort blond stekeltjes haar. Naast hem zit zijn hondje. Hij heeft zijn arm om zijn hondje heengeslagen. Het hondje is wit en heeft een paar zwarte vlekjes.
Het jongetje heet… Joris.
Joris heeft zijn hondje van zijn moeder gekregen en mocht hem zelf een naam geven.
“Dan noem ik hem Hondje,” had hij gezegd. Vanaf die tijd zijn ze altijd samen.
Het huisje heeft rode dakpannen en uit de schoorsteen komt een wit sliertje rook.
Joris woont daar samen met zijn vader en moeder. Ze heten Thomas en Elisa. Boven de brievenbus is een koperen naamplaatje bevestigd met in sierlijke letters hun achternaam: Verschuren.
Joris speelt graag buiten. Eigenlijk is hij een heel gewoon jongetje.
Zijn vader is bovenmeester op de dorpsschool, ook heel gewoon. Maar zijn moeder… Nee, zijn moeder is echt niet gewoon.
Luister…
Op een dag komt vader thuis van school en vraagt aan Joris, die aan de keukentafel zit: “Wat eten we vandaag?”
“We eten vis,” zegt Joris. “Ik moest van moeder vis bij de visboer halen.”
“Lekker,” zegt vader. “Waar is moeder?”
Joris kijkt zijn vader aan, zucht en mompelt wat.
“Wat zeg je Joris, ik versta je niet?”
Joris wijst met zijn vinger omhoog.
“Moeder zit weer eens op het dak.”
“Zo en wat zou dat,” zegt vader. “Mag je moeder soms niet op het dak zitten?”
“Vader, waarom zit moeder toch steeds op het dak?”
“Tja, op welk dak zit ze eigenlijk?” vraagt vader. “Van de schuur, van het kippenhok of van het huis?”
“Van het huis, vlak bij de schoorsteen.”
“Oké, we gaan samen onderaan het dak roepen, dan komt ze vast naar beneden. Kom mee.”
Ze gaan naar buiten en kijken naar boven. Ja hoor, daar zit moeder en ze houdt zich stevig vast aan de schoorsteen.
“Nu tegelijk roepen,” zegt vader.
Joris zet zijn handen aan zijn mond en roept zo hard hij kan: “Moeder!”
Vader roept: “Elisa, Elisa!”
“Ik durf niet,” antwoordt moeder met een angstig stemmetje. “Mijn bezem is gevallen.”
“Blij jij hier staan, Joris. Je hoort het, je moeder durft niet naar beneden en ze is haar bezem ook kwijt. Houd je moeder goed in de gaten. Ik ga de ladder uit de schuur halen.”
Joris snapt er niets van. Wat moet zijn moeder op het dak met een bezem?
Vader klautert langs de ladder omhoog en even later staat moeder veilig beneden.
“Hè, hè, wat zat ik hoog,” zegt ze. “Ik durfde niet naar beneden te komen.”
Moeder aait Joris over zijn bol, slaat haar arm om hem heen en met zijn drieën lopen ze naar binnen.
“Heb je nog vis gehaald, Joris?” vraagt moeder.
Joris laat de vis zien.
“Is dat alles? Wat een kleintje.”
Vader haalt zijn neus op en zegt: “Ja, ontzettend klein.”
“De visboer had geen grotere,” zegt Joris. “Bovendien hoef ik geen vis.”
“Jij eet gewoon wat de pot schaft,” zegt moeder.
“Moeder, waarom zat je met een bezem op het dak?” vraagt Joris.
“Vraag toch niet zoveel,” roept vader. “Als je moeder met een bezem op een dak wil zitten dan gaat ze op het dak zitten, begrepen?”
“Ja, maar andere moeders zitten nooit op het dak.”
“Nou jouw moeder wel. Het dak moest zeker hoognodig schoongemaakt worden, hè Elisa?”
Ja, knikt moeder. “Dat was al zo lang geleden.”
Moeder kijkt van Joris naar vader en zegt: “Luister eens Thomas, vind je niet dat we het Joris maar moeten vertellen. Hij is nu oud genoeg, denk je niet?”
“Zou je denken,” zegt vader. Hij wrijft over zijn voorhoofd. “Zou het niet een te grote schok voor hem zijn?”
“Nee, ik denk dat hij het wel aan kan. Joris, kom eens bij me zitten?”
Joris begrijpt er niets van en gaat naast zijn moeder zitten. Hondje springt naast hem op de bank en legt zijn kopje op Joris zijn been.
“Oké Joris, luister goed,” begint moeder. “Ik ben vroeger… eh, je moeder is vroeger… Vertel jij het maar Thomas.” En ze duwt Joris in de richting van vader.
“Nou, je moeder is vroeger…,” zegt vader. “Heel lang geleden.”
Hij kijkt om zich heen of niemand anders het kan horen. Hij laat zijn stem dalen en fluistert: “Je moeder is vroeger een toverheks geweest.”
“Oh, dan snap ik het allemaal,” zegt Joris. “Daarom staan er drie heksenbezems in de schuur en daarom ben jij met volle maan zo van streek, maar waarom zit je af en toe op het dak?”
“Ik vind het vliegen op een bezemsteel zo geweldig dat ik het soms nog even moet proberen, maar ik kan het niet zo goed meer.”
“Juist,” zegt vader. “Snap je het Joris?”
“Maar ik kan nog wel toveren,” zegt moeder.
Vader schudt zijn hoofd en zegt: “Dat gaat ook dikwijls helemaal verkeerd.”
Moeder zegt: “Dat komt vooral omdat ik van jou nooit mag toveren. Ik moet gewoon meer oefenen.”
“Mag ik op school vertellen dat je vroeger een toverheks bent geweest?” vraagt Joris.
“Oh, nee, volstrekt niet, alsjeblieft niet, denk erom,” roept moeder. “Dit is ons grote geheim dat niemand mag weten.”
Joris schudt met zijn hoofd. Zijn moeder een heks, het is haast niet te geloven.
“Hè moeder, vertel eens van vroeger toen je nog een heks was,” vraagt Joris.
Morgen komen we meer te weten over de moeder van Joris… Spannend zeg!
Fantastische verhalen over Joris en hondje. Mijn zoontje kijkt er elke avond naar uit! Bedankt!!!! Ellen uit Zwalm.