Er was eens een kaboutertje. Hij heette Oelewoelewap en woonde in een groot, donker bos, onderaan een eikenboom. Bovenin de eikenboom woonde zijn beste vriendje, het eekhoorntje Ekipeki.
Op een dag vond Ekipeki een geel balletje in het bos. Hij nam het mee naar zijn vriendje en liet het zien. Kabouter Oelewoelewap gooide het balletje in de lucht en ving het weer op. Ekipeki kaatste het tegen de stam van de eikenboom. Het balletje kwam heel hard weer terug op zijn hoofd. Daardoor stuiterde het opnieuw weg. Ekipeki wreef over zijn bolletje en kabouter Oelewoelewap danste van plezier. Hij schopte tegen het balletje, rende erachteraan en schopte het weer terug naar Ekipeki.
“Ik bal met mijn voet,” riep Ekipeki.
“Het is een voetbal,” juichte kabouter Oelewoelewap.
Ze trommelden al hun vriendjes op en gingen spelen. Er kwamen konijnen, eekhoorns en zelfs een kleine vos. En omdat de meeste vriendjes meer voeten dan handen hadden, gingen ze met de voeten ballen. Dat noemden ze voetbal.
De mussen, mezen en merels nestelden zich tussen de takken en zorgden voor het commentaar. Het was een getwitter en gekwetter van jewelste. Kabouter Oelewoelewap speelde mee met de konijnen en de hazen. De kleine vos hoorde bij de eekhoorns. Als ze ruzie kregen, sprong de ekster ertussen, omdat die van alle vogels het hardst kon fluiten. En zo was het allemaal goed geregeld.
Maar dat hadden ze buiten de kleine vos gerekend. Hij was snel, hij was behendig, maar o, wat was hij snel op zijn teentjes getrapt. Bij ieder duwtje dat hij kreeg, rolde hij wel twaalf keer over de grond. Hij kermde en kreunde alsof een boom over hem heen was gevallen of alsof een jager hem had geraakt. De mussen en de mezen riepen van ach en au. De merels floten en hipten op en neer, zodat de takken ervan gingen kraken.
In het begin dacht de ekster nog dat kleine vos echt pijn had. Steeds ging hij naar hem toe en vroeg bezorgd of het ging. Na nog een paar keer heen en weer te rollen stond de kleine vos op, schoot het balletje weg en gaf iedereen het nakijken.
De merels floten nog harder. De konijnen en de hazen werden boos. Ekipeki schoot de bal in de bosjes. Er werd geduwd en getrokken. Het leuke spelletje was helemaal niet meer zo leuk en kabouter Oelewoelewap had er schoon genoeg van.
“Nee maar,” zei hij. “Wat ben jij een grote aansteller, kleine meneer Vos!”
De mussen en de mezen vlogen op van schrik. De ekster, die zo hard kon fluiten, floot nu nog harder. De kleine vos en kabouter Oelewoelewap stonden verhit van boosheid tegenover elkaar. De ekster floot nog een keer, zo hard hij kon, maar het haalde weinig uit.
Toen pakte Ekipeki de bal en beet erin. “Pff…” zei de bal. En in plaats van rond, was hij gebubbeld en gebobbeld.
“Einde wedstrijd,” zei de ekster.
Vos en kabouter Oelewoelewap draaiden zich verbluft om. Toen ze de bal zo gebubbeld zagen, schoten ze allebei in de lach.
“Het is maar een spelletje,” zei kabouter Oelewoelewap.
“Ja,” zei de kleine vos. “Ik was ook wel een beetje vervelend.”
Hij tilde kabouter Oelewoelewap op zijn rug en samen liepen ze naar de konijnen, hazen en eekhoorns. “Volgende keer zal ik me niet zo snel laten vallen,” beloofde kleine vos.
En toen alle beesten om hem heen voor hem begonnen te klappen en te fluiten, moest hij weer heel hard lachen.