“Wat wil jij later worden?”
Vanuit de zandbak kijkt Luc vragend naar Joost.
“Soms wil ik politie worden en soms brandweer,” antwoordt Joost, “maar brandweerman is gevaarlijk, dus dat vind ik een beetje eng.”
“Politie is ook gevaarlijk,” zegt Mijntje. “Je kan wel gewond raken. Maar als je stoer bent, vind je dat niet erg.”
“Ik wil graag in een laboratorium werken als ik groot ben,” zegt Luc. “Ik ga allemaal drankjes mengen. Dan draai ik mijn ton ijskoude stikstof open en druppel dat in een beker, met andere dingen er bij.”
Luc heeft pas een wratje op zijn voet met stikstof laten weghalen. Dat deed erg veel pijn. Hij wilde niet gillen, daarom beet hij op zijn lip. Hij was zo dapper. De dokter gaf hem een compliment. De spulletjes van de dokter vond hij erg interessant.
“Ik ga ook drankjes maken die mensen beter maken, als ze ziek zijn.”
Ondertussen roert hij in een beker met zand en water. Het is te dun. Er moet meer zand bij. Hij kruimelt wat extra zand boven de beker.
Mijntje probeert een zo diep mogelijke kuil te maken. Ze schept al het zand opzij en is al heel ver.
“Mijntje, wat wil jij later worden als je groot bent?” vraagt Joost.
Voordat Mijntje kan antwoorden, roept Luc zonder op te kijken: “Ze kan helemaal niets worden als ze groot is, want ze blijft altijd klein.”
Joost en Mijntje kijken verbaasd naar Luc.
“Hoezo blijf ik klein?” vraagt Mijntje verbaasd.
“Wist je dat dan niet?” zegt Luc. “Als je Mijntje heet, kun je nooit groot worden. Want als er ‘–je’ of ‘–tje’ achter iets staat, dan kan het nooit groot zijn. Het is een verkleinwoord. En jij heet Mijn-tje.”
Joost en Mijntje denken even na over wat Luc zegt. Ondertussen ratelt Luc door.
“Een huis-je is ook nooit een kasteel. En een beest-je is nooit een olifant.”
Mijntje kijkt beteuterd. Is het waar wat Luc zegt?
“Wat een onzin,” zegt Joost dan. “Als je groot bent, poets je gewoon de -tje achter je naam weg. Dan heet je gewoon Mijn.”
Mijn? Mijntje, Luc en Joost kijken naar elkaar en schieten in de lach.
“Mijn! Dat is toch geen naam, dat klinkt als een kolenmijn,” zegt Luc.
En dan weet Mijntje ineens wat ze wil worden.
“Ik kies ervoor om een goudMijn te zijn,” zegt ze. “Dan had ik heel veel goud en was ik superrijk. Ik hoefde helemaal niet te werken, maar had allemaal mensen die voor mij het werk deden. Ik kon de hele dag spelen en klimmen, terwijl jullie gewoon moesten werken.”
Mijntje grijnst bij de gedachte. Daar heeft Luc niet van terug.