“Moeder, er staan een paar zwarte herenschoenen bij de bushalte,” zegt Joris. Hij komt samen met Hondje de keuken binnen. Ze hebben de hele middag buiten gespeeld. Hij ziet er moe en bezweet uit.
“Ik had ze zelf niet gezien, maar Hondje blafte er fel tegen.”
“Had ze maar meegebracht,” zegt moeder.
Joris vindt het maar raar. “Wie laat er nu zijn schoenen bij de bushalte staan?”
“Wil je een kopje thee?” vraagt moeder. “Ben je nog bij opa geweest?”
Joris vertelt dat hij en Hondje in de weilanden buiten het dorp gespeeld hebben. Hij is over een hele brede sloot gesprongen en ze hebben twee ooievaars gezien.
Moeder kijkt op de klok. “Ik moet gaan koken,” zegt ze. “Vader zal zo wel thuis komen.”
Ze heeft het nog niet gezegd of vader komt binnen lopen.
“Elisa, er staat een paar zwarte herenschoenen bij de bushalte.”
Moeder lacht. “Heb je ze meegebracht?”
“Nee, die zijn toch van iemand.”
“Maar dan laat hij ze toch niet bij de bushalte staan.”
Vader knikt en zegt: “Zal ik ze gaan halen?”
“Ik ben reuze nieuwsgierig,” zegt moeder.
Even later komt vader terug met de schoenen in een plastic zak.
“Ze zijn wel vies,” zegt hij.
Moeder pakt een doek, haalt de schoenen uit de zak en wrijft ze schoon.
“Kijk eens,” zegt ze even later. “Ze lijken als nieuw.”
“Doe ze eens aan, Thomas, volgens mij passen ze prima bij je zondagse pak.”
“Ik ga toch niet de schoenen van een ander aandoen,” zegt vader.
“Doe niet zo flauw. Ik heb ze toch schoongemaakt.”
“Ze zijn veel te groot,” zegt vader. Hij haalt opgelucht adem.
“Ik breng ze morgen wel naar de schoenenwinkel,” zegt moeder.
De volgende morgen gaan moeder en Joris samen met Hondje naar de schoenenwinkel in de Dorpstraat. De schoenmaker is een kleine gedrongen man. Doordat hij zijn hele leven voorover schoenen heeft staan repareren is hij kromgetrokken. Hij draagt een tot op de draad versleten grijze stofjas. In zijn winkeltje ruikt het naar leer en lijm.
Moeder geeft de schoenmaker de schoenen.
“Kent u deze schoenen?” vraagt moeder.
De schoenmaker zet zijn grote bril op zijn neus en bekijkt ze aandachtig van binnen en van buiten. Hij ruikt er zelfs aan. Hij fronst zijn wenkbrauwen, schudt zijn hoofd en zegt: “Ik weet niet waar ze vandaan komen, maar ik wil er niets mee te maken hebben.”
Hij zet de schoenen op de toonbank en verdwijnt in zijn werkplaats.
Hondje gromt naar de schoenen. Joris kijkt moeder aan en wijst naar de schoenen .
“Wat is er met die schoenen?”
Moeder zegt: “Ik weet het ook niet. Ik zet ze maar terug bij de bushalte.”
Joris en moeder lopen naar de bushalte en net als moeder de schoenen in een hoekje neerzet, klinkt een stem.
“Mevrouw Verschuren, waarom zet u die schoenen bij de bushalte?”
Moeder kijkt achterom, daar staat meneer Hinkepink.
“Zijn ze soms van u?” vraagt ze.
Meneer Hinkepink zet een brilletje op en bekijkt de schoenen. “U moet weten dat ik net zo’n paar zwarte schoenen kwijt ben.”
Joris ziet hoe moeder met een vragende blik in haar ogen naar Hinkepink kijkt. Ze gelooft er duidelijk niets van.
“Passen ze u dan?” vraagt moeder. Voordat ze de schoenen aan meneer Hinkepink geeft, wrijft ze over de schoenen, mompelt een toverspreuk en doet ze weer in de plastic zak.
“Alstublieft,” zegt ze. “En veel plezier ermee.”
Meneer Hinkepink neemt de plastic zak met de schoenen aan en loopt lachend naar huis. Heeft hij toch mooi gratis een paar nieuwe schoenen.
“Waarom wreef je over de schoenen moeder?” vraagt Joris.
“De eerlijkheidsproef, Joris. Zijn ze inderdaad van meneer Hinkepink, dan is er niets aan de hand. Zijn ze niet van hem, dan hebben ze een verrassing voor ‘m.”
“Waarom wilde de schoenmaker de schoenen niet hebben?” vraagt Joris.
Moeder zegt: “Ik denk dat het niet zomaar een paar zwarte herenschoenen zijn. We zullen het gauw genoeg merken.”
Vanuit het huis van meneer Hinkepink klinkt een wanhopige schreeuw.
“Kijk daar heb je het al,” zegt moeder. “Kom Joris, we gaan eens kijken wat er met meneer Hinkepink aan de hand is. Dit klinkt niet goed.”
Ze neemt Joris aan de hand en ze rennen met Hondje naast zich de oprijlaan van meneer Hinkepink zijn villa op.
De voordeur is op slot. Van de zijkant van het huis klinkt opnieuw geschreeuw. Ze lopen om het huis heen. De serredeuren staan open en daar zit meneer Hinkepink.
“Help, help,” schreeuwt hij. “Die schoenen zijn gevaarlijk.”
Wat is er met meneer Hinkepink aan de hand? Leert hij zijn lesje? En van wie zijn die schoenen nu eigenlijk? Lees morgen verder!