Op de dik besneeuwde heuvels, diep in een donker bos, stond een huisje. Niemand had het huisje ooit gezien omdat niemand ooit zo diep het bos in ging. Maar de meeste mensen in het dorp dichtbij hadden wel van het huisje gehoord.
In het huisje woonde een klein mannetje. Sommigen zeiden dat hij een dwerg was. Anderen dachten dat hij een elf was.
Het mannetje woonde er helemaal alleen, in zijn huisje diep in het bos. Maar dat vond hij niet erg, want hij was eigenlijk niet écht alleen. Hij kon namelijk met dieren praten. Het mannetje hield van de dieren en de dieren hielden van het mannetje. Want het mannetje was lief voor de dieren en waarschuwde hen voor gevaar. Hij vertelde dieren waar de jagers aan het jagen waren en waar een val was gezet.
Het mannetje droeg altijd groene kleren. Hij had rode wangen en vriendelijke ogen. Maar soms ook verdrietige ogen. Want elk jaar, vlak voor kerst, verdwenen er heel veel bomen uit het bos. Veel mensen gingen dan het bos in om een boom te zoeken en om te hakken. De dieren hadden hierdoor bijna geen plek om te schuilen en hun eten te verzamelen in de koude winter.
Het mannetje was zelf ook een beetje bang. Hij was bang dat iemand hem zou vinden en hem misschien kwaad zou doen. Want hij was maar een klein mannetje. Daarom zorgde hij altijd dat hij niet ontdekt werd.
“Maar toch moet ik iets doen,” dacht het mannetje.
Elke dag wanneer het begon te schemeren, ging het mannetje het bos in om takken te verzamelen. Als het donker geworden was, brandde er licht in het kleine huisje. Want het mannetje was iets aan het bouwen, iets groots.
Met zijn kleine handen bond hij de takken bij elkaar en bouwde een reus uit takken en bladeren. Hij gebruikte rode lichtjes voor de ogen zodat de reus extra eng leek.
Toen het licht begon te worden ging het mannetje vroeg het bos in samen met de zelfgemaakte takkenreus. Hij had takken vastgemaakt aan de handen en aan de voeten. Zo kon hij de reus doen bewegen. Hij nam ook een luidspreker mee zodat zijn stem hard klonk, net als een echte reus.
Verder op hoorde hij gezaag en zag bladeren bewegen. “Dat zijn vast de kerstboom kapers,” dacht hij. Snel stapte hij met zijn reus richting het geluid.
Een man was bezig een boom om te zagen. Toen hij iets hoorde, keek hij op en zag de takkenreus. Wat schrok hij toen! Hij schrok zo erg dat hij zijn zaag in de sneeuw liet vallen. De zaag was niet meer te zien door de dikke laag sneeuw.
“Ik ben de kerstboom wachter,” galmde het doorheen het bos, “maak dat je weg komt! Blijf van de kerst bomen af en kom niet meer terug!”
Het schemerde nog een beetje waardoor de rode ogen extra goed te zien waren. En de armen van zelfgemaakte reus zwaaiden wild. De man rende weg en durfde niet eens achterom te kijken.
Vanaf die dag kwam niemand meer in het bos om kerst bomen weg te kapen. En het mannetje en de dieren waren gelukkig.