Bas rent de trap op naar zijn kamer en springt op zijn bed. Eerst even lezen, het was erg druk op school en lezen helpt hem om tot rust te komen. Na een kwartier voelt hij zich beter en pakt zijn tekenboek, waarin hij gisteren twee vlinders heeft getekend. Die wil hij kleuren. De grote vlinder paars met oranje stippen en de kleine helemaal geel. Was ik ook maar een vlinder, denkt hij.
Dan hoefde ik niet naar school en mocht ik de hele dag van de ene bloem naar de andere zweven.
“Bas, kom je eten?� roept mama beneden.
Terwijl hij de trap afsjokt, neuriet hij zijn lievelingswijsje: “Hmmmm — hmm-hmm-hmm — hmm-hmm-hmm.â€� Hij weet niet meer hoe hij eraan komt. Misschien van mama’s autoradio of van een roodborstje in het park. Na een lange hoge klank komen er heleboel kortere, laag en hoog, met tot slot een lange lage klank.
“Die klanken heten noten,� zei meester Joost van de blokfluitles. Gek hoor, pinda’s zijn ook noten!
Bas neuriet zijn wijsje vaak. Maar nooit als er iemand bij is, want dan wordt zijn geheim ontdekt. Wat dat geheim is? Als Bas zijn wijsje neuriet, gebeurt er iets bijzonders.
De eerste keer was op een woensdagmiddag. Hij zat bij de vijver te neuriën, toen mama opeens achter hem stond.
“Hé, Bas!� zei ze. “Wat een mooie melodie! Wat is dat voor liedje?�
“Dat is geen liedje!� had Bas boos gezegd. Maar toen mama weg was, moest hij er steeds aan denken hoe ze zijn wijsje had genoemd.
Melodie… een mooie naam voor zijn wijsje! En toen hij weer ging neuriën, dacht hij:
Hallo, Melodie, waarna er – FLOEP – boven zijn hoofd een piepklein meisje verscheen.
Ze had lang, donker haar en uit haar blauwe jurkje staken twee sierlijke vleugels. Hij wist meteen hoe ze moest heten: Melodietje natuurlijk!
Bas vindt Melodietje heel leuk, ook al zegt ze niets. Veel leuker dan de kinderen op school, die alsmaar duwen en gillen. Telkens als hij zijn wijsje neuriet – FLOEP – komt het meisje weer! Maar als er iemand aankomt, verdwijnt ze. Daarom wil hij graag alleen zijn, al vinden mama en papa dat eigenlijk niet goed.
Weet je wat ook fijn is? Als hij problemen heeft, helpt Melodietje hem.
Zoals die ochtend dat hij zijn schoenen nergens kon vinden en mama zei: “Trek je regenlaarzen dan maar aan.�
Toen ging hij vlug neuriën en wees Melodietje nog net op tijd tussen een hoop speelgoed zijn schoenen aan. En wat het allerfijnste is? Dat Melodietje ook komt als hij in een hoekje van het schoolplein staat, verborgen voor de andere kinderen.
Maar op een dag wordt Bas met een akelig voorgevoel wakker. Er staat hem iets naars te wachten. Even later weet hij al wat. Hij is zijn melodie verloren. Wat hij ook probeert, geen noot schiet hem te binnen. Als mama voor de vijfde keer roept, sjokt Bas de trap af naar de eetkamer. Zijn zusje Floor is al klaar met eten en zijn pap is koud. Na een paar happen legt Bas zijn lepel neer. Hij voelt een brok in zijn keel.
“Wat is er?� vraagt mama.
“Niets! Gewoon geen trek.�
Mama fronst haar voorhoofd. “Pak dan maar je rugzak en schoenen.�
Maar als hij naar de auto loopt, heeft Bas geen schoenen maar regenlaarzen aan.
Alle kinderen zitten al op hun stoel. Ze proesten het uit als Bas met een hoofd als een biet binnenkomt. En in de pauze staat hij weer helemaal alleen, zonder melodietje…
Bas doet van alles om zijn melodie terug te vinden. Na blokfluitles vraagt hij meester Joost nieuwe wijsjes te spelen. Thuis luistert hij naar de radio en buiten naar elke merel. Maar na wel duizend wijsjes te hebben gehoord, geeft hij het op.
Thuis ligt hij alsmaar op zijn bed. Papa en mama, en ook Floor, kijken bezorgd.
“Waarom eet je niks? En je ziet zo bleek!�
Maar Bas schudt alleen zijn hoofd.
Op school lachen de kinderen hem allang niet meer uit om zijn regenlaarzen. Suffend zit hij op zijn stoel. Alleen met zingen let hij op. Stel dat de juf een wijsje begint dat op zijn melodie lijkt!
Maar op een dag komt er op het schoolplein een meisje naar Bas toe. Ze zit nog niet lang in zijn groep. “Hoi,� lacht ze. “Ik heet Madelief. Jij bent Bas, hè? Zullen we knikkeren?�
Bas knikt verlegen. Madelief heeft blonde krullen die alle kanten opspringen. En met haar viooltjesblauwe ogen kijkt ze hem nét zo vrolijk aan als zijn oude vriendinnetje.
Vanaf die dag staat hij nooit meer alleen op het plein. Altijd is Madelief er, en ook wel eens een ander kind. Omdat ze dicht bij elkaar wonen, krijgt hij ook in de buurt vriendjes.
Soms wil Bas nog wel alleen op zijn kamer zitten, lezen of vlinders tekenen. Maar na een tijdje belt Madelief dan aan: “Kom je, Bas?�
Op een zaterdag gaan ze in de vijver kikkervisjes vangen. Als ze er genoeg van hebben, gaan ze op het gras naar de blauwe hemel liggen kijken. In de verte vliegt een helikopter, verder is het stil. Tot er boven hun hoofd een merel begint te zingen: “Twie-iet-ie-iet — twiet-twiet-twiet.â€�
Bas schiet overeind. Dat is de melodie! Of in ieder geval het begin ervan.
Met zijn kopje schuin kijkt de vogel hem aan, alsof hij wil zeggen: “Bas, fluit jij het wijsje maar verder.�
Het begin is moeilijk, maar al gauw fluit Bas het hele wijsje. Alsof het nooit kwijt is geweest. Als hij op adem moet komen, neemt de merel het over. Dan is Bas weer aan de beurt.
Een hele tijd zijn ze zo aan het fluiten, als hij naast zich hoort zeggen:
“Bas, wat een mooi wijsje!�
Oh, Madelief! Bas stopt verschrikt. Nu zal zijn gevleugelde vriendinnetje zeker nooit meer verschijnen! Maar gek genoeg is hij juist blij. Blij dat nu ook Madelief zijn melodie kent.
En niemand anders!