“Je haar valt voor je ogen. Zo kun je niets meer zien”, zegt mama tegen Jasper.
“Ik doe het zo naar achter”, zegt Jasper. Hij haalt zijn rechterhand door zijn haar. Maar de haren springen terug en hangen weer voor zijn ogen.
“We moeten een afspraak maken met de kapper”, zegt mama. Ze pakt de telefoon en toetst het nummer van de kapper in.
“Ik wil niet”, roept Jasper. Maar mama heeft de afspraak al gemaakt.
“We kunnen vanmiddag al komen”, zegt mama.
Jasper springt van de bank en loopt naar de gang. Na een poosje komt hij weer de kamer binnen. Mama moet lachen. Jasper heeft zijn muts opgezet.
“Ik hou de muts altijd op. Dan valt mijn haar niet voor mijn ogen”, zegt Jasper.
“Dat vindt de juf van de kleuterklas niet goed. En onder de douche wordt je muts helemaal nat”, zegt mama.
Jasper gaat met zijn muts op de bank zitten en leest een boekje.
Het is middag. Mama stapt de kapperszaak binnen met Jasper achter zich aan. Een kapster zegt hun gedag.
“We hebben een afspraak voor Jasper”, zegt mama.
De kapster kijkt Jasper vriendelijk aan.
“Jij wilt vast wel in die mooie brandweerwagen”, zegt ze.
“Dat is leuk Jasper”, zegt mama en duwt Jasper ernaartoe.
Jasper vindt de brandweerwagen prachtig. Daar wil hij best inzitten. De kapster tilt Jasper erin.
“Je moet wel je muts afdoen Jasper”, zegt mama.
Maar Jasper schudt heftig met zijn hoofd van nee.
“Echte brandweermannen laten hun haar knippen en dragen een helm”, zegt de kapster.
“Heb jij dan een helm?” vraagt Jasper.
“Als jij je muts afzet mag je een helm dragen”, zegt de kapster.
Uit een la pakt ze een glimmende rode brandweerhelm. Jasper kijkt zijn ogen uit. Hij trekt de muts van zijn hoofd.
“Dat haar moet toch écht een knipbeurt hebben. Zo kun je geen brandjes blussen”, zegt de kapster.
Jasper krijgt een doek om. Mama zit naast hem en lacht hem toe. De kapster rijdt met een karretje naar Jasper toe. In dat karretje liggen allerlei spullen om haren te knippen: scharen, borstels, spelden, krullers en linten.
Met een kam gaat ze door Jaspers haar. Dat doet mama ook altijd. Dat vindt Jasper niet erg. Dan pakt ze een grote schaar. Dat vindt Jasper toch wel een beetje eng. Maar hij is een stoere brandweerman en die is niet bang. De kapster knipt plukje voor plukje Jaspers haar. De plukjes vallen op de kappersmantel en op de grond.
“Er gaat een heleboel vanaf”, zegt mama.
“Dan hoeft hij weer een poosje niet geknipt te worden”, zegt de kapster.
“Ik vind het helemaal niet erg. Ik ben niet bang hoor”, zegt Jasper.
“Je hebt er een vaste klant bij. We komen wel vaker”, zegt mama.
“Dat wil ik best. Mag ik dan weer in de brandweerauto?” vraagt Jasper.
De kapster lacht en zegt: “We knippen graag stoere brandweermannen”.
Als Jasper klaar is met knippen doet de kapster zijn mantel af. Ze zet de helm op het hoofd van Jasper.
“Mag ik hem ophouden?” vraagt Jasper.
“Nee, dat kan niet. De helm hoort bij deze brandweerwagen”, zegt de kapster.
“Je kunt er een vragen voor je verjaardag”, zegt mama.
Jasper wordt uit de brandweerwagen getild. Hij blijft er nog een poosje naar kijken. Mama betaalt intussen de kapster.
“Kom je Jasper?” vraagt mama.
Jasper en mama verlaten de kapperszaak. Jasper geeft mama een handje. Tevreden lopen mama en Jasper naar huis.