Mahmoud werd wakker. Hij had geslapen in het kleine huisje, het huisje met de grijze deur. Zijn papa en mama woonden er ook, gelukkig maar, want die vond hij de belangrijkste mensen ter wereld.
Buiten was het koud, maar in zijn bed was het nog lekker warm. Hij woonde in de “andere wereld” nu. De wereld waar zijn hondje niet was, en zijn oude school niet. Ook de zon was thuisgebleven, hier was er een andere zon, een hele oude die het niet zo goed meer deed. Het was hier namelijk altijd koud, de wind won elke wedstrijd met de zon.
Er waren veel andere kinderen, hier in de andere wereld. Die verstond hij alleen maar met spelen, niet met praten. Hij verstond het lachen en het huilen wel, maar niet de woorden. Die waren allemaal anders.
De grote mensen verstond hij helemaal niet.
Mahmoud was opgestaan en mocht lekker warm douchen, daarna kreeg hij kleren aan. Hij mocht buiten lopen, in zijn dikke grote jas. Net een zak veren. En schoenen die zijn voeten de hele tijd gevangen hielden.
Maar zijn gezicht was altijd bloot en de regen was soms heel gemeen, hard en koud. Dikke spetters op zijn neus en wangen. Zijn wangen werden er zo rood van als een appel.
~~~
Mahmoud probeerde te praten tegen de mensen, met zijn ogen: “Weet je de weg naar huis?” zei hij, en: “ik mis mijn oma en de zee zo.”
Niemand gaf echt antwoord. Hij kreeg een keer een peer en een keer twee knikkers, maar nooit een echt antwoord. Hij vroeg het elke dag, steeds weer.
Hij liep naar het hekje, grijs als de deur en zo koud als alles. “Ik ga,” dacht hij. “Ik ga mijn wereld terug zoeken en als ik het vind, dan wijs ik iedereen de weg.” Hij klom over het hek en tuimelde in het gras er achter. Daarna ging hij hollen, tot zijn benen niet meer hollen wilden, toen ging hij stappen tot ook zijn voeten het opgaven. Daarna ging hij zitten, op nat gras bij eendjes. Ze hadden brood gehad en ze wilden best delen.
En er kwam een bruin hondje aan het gras ruiken. Hij moest denken aan zijn eigen hondje, dat bijna wit was, met een zwart nat neusje. De mijnheer van het bruine hondje zei met zijn ogen dat hij een kindje tussen de eenden raar vond. Er kwam nog een mijnheer, met een zwart en geel pak als een wesp. Die mijnheer tilde hem op en bracht hem terug naar zijn mama en papa. Mahmoud huilde een klein beetje. Triestig dat hij de weg naar zijn wereld niet had gevonden en ook blij dat hij terug bij zijn papa en mama was.
De woorden van mama kon hij gewoon verstaan. Ze waren lief en vertelden dat lopen naar een andere wereld niet kan, nu nog niet, later misschien. Maar dat de echte wereld altijd op schoot was bij papa en in de soep van mama en in het samen zingen. Daar werd Mahmoud weer vrolijk van.
Toen ging hij een auto tekenen.