Vandaag is het zover. Joost zit met papa en mama in de auto om voor het eerst te gaan kamperen. De auto zoeft over de snelweg. Ze zijn op weg naar de camping en het is ver rijden. De kofferbak van de auto is helemaal volgeladen met camping-spulletjes. Er zit zelfs een grote reiskoffer op het dak van de auto. Joost denkt aan zijn buurjongen Finn, die met het vliegtuig op vakantie gaat.
“Je zult kamperen erg leuk vinden,” hoort hij mama zeggen.
“Autorijden is saai,” antwoord Joost.
“Zullen we een spelletje doen?”
Joost zegt niks.
“Ik zie, ik zie…” probeert mama.
“Ik heb hier echt geen zin in hoor, mama.”
“Kom op jongen. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en de kleur is… groen.”
“Jaaaa, dat is de kleur van draakje, die op mijn schoot ligt.”
“Goed zo!”
“Hee, zie ik daar een lachje? Wie lacht daar nou?” vraagt papa vanachter het stuur.
Joost probeert snel zijn glimlach te verbergen door zich achter zijn draakje te verstoppen.
“Dat is Joost,” zegt mama vrolijk.
Het is al bijna donker wanneer ze bij de camping aankomen. Joost kijkt nieuwsgierig door het raam naar buiten. Ze zijn op een groot grasveld aangekomen met enorme kale stukken zonder gras. Er staan een aantal tenten met auto’s op het veld.
“Is dit dan die mooie camping? Waar zijn al die kinderen waarvan mama heeft gezegd dat ik er mee zou kunnen spelen?” vraagt Joost.
“We moeten de tent opzetten en opschieten voordat het helemaal donker wordt, hoor,” zegt papa en hij opent de kofferbak. In een paar seconden liggen er allemaal spullen rond de auto.
“Joostje, geef je mij die tentstok aan? Kom maar even helpen!”
“Draakje vindt het een beetje eng, ik blijf liever even bij hem in de auto.”
“Maar je wilde je slaapkamertje toch zelf inrichten?”
“Kom op jongen, het wordt al een beetje donker en het gaat sneller als we samen de tent opzetten.” Joost geeft een paar haringen aan papa aan en probeert met mama de scheerlijnen strak te trekken.
“Zie je wel? Het gaat sneller als wij samen werken,” zegt mama.
Even later staat de grote familietent op zijn plek. Het slaapkamertje van Joost ziet er heel leuk uit met in een hoekje zijn speelgoed en voorleesboeken.
Joost ligt in zijn nieuwe slaapzak, die blauw is en bedekt met tekeningen van gele bijtjes.
“Mama, wil je voorlezen?” vraagt hij.
Mama pakt zijn favoriete boek en begint heel zachtjes voor te lezen.
“Op een dag…”
Opeens herinnert Joost zich: “Mama, mag ik wat zeggen? Ik zag alleen maar peuters bij het restaurant van de camping.”
“Morgen komen er nog meer auto’s, dus komen er vanzelf meer kinderen bij. En je hebt nog lang niet de hele camping gezien. Zal ik nu verder gaan met voorlezen?”
Joost knikt.
“Op een dag…” vervolgt mama.
“Hé mama, ik hoor de zee!”
Mama stopt met voorlezen en luistert nu samen met Joost. Ver weg is het ruisen van de golven te horen.
“Onze camping is heel dicht bij de zee. Doe je oogjes maar dicht lieverd, dan hoor je het beter.”
Joost doet zijn ogen dicht en mama gaat door met het verhaal. Langzaam valt hij in een diepe slaap en droomt dat hij op een zeilboot over de hoge golven vaart.
Die nacht begint het hard te waaien en de tent begint een beetje te wiebelen. Soms schudt de tent plotseling en flappert het tentdoek.
Tik.
Tik, tik.
Tik, tik, tik, tik.
“Papa, wakker worden, het regent,” fluistert Joost geschrokken.
“Jaja, ga maar weer lekker slapen jongen…” mompelt papa slaperig. “Hier in de tent blijft het wel droog.”
Joost blijft luisteren naar de regen die nu steeds harder begint te tikken op de tent.
“He papa, het is hier nat!” zegt Joost nu bezorgd. Aan de binnenkant van de tent zijn donkere natte plekken te zien. Ook op de vloer is het hier en daar nat.
“Wat zullen we nu doen?” vraagt papa.
“Draakje is ook helemaal nat en kijk: mijn mooie slaapzak is óók al nat. Ik ga niet meer in de tent zitten en ik neem mijn slaapzak ook mee,” zegt Joost en hij probeert de rits van de tent te openen.
“Nee, nee, dat kan niet!” zeggen mama en papa tegelijkertijd.
“Ik weet wat beters: We gaan allemaal in de auto zitten, het wordt al een beetje lichter,” stelt mama voor.
Even later zitten mama, papa en Joost in de auto. Het regent nog steeds en je kunt het getik van de druppels horen op het dak van de auto. De natte slaapzak van Joost ligt op de achterbank. Joost kijkt naar de kampeerplek. Overal is er modder. Er ligt een klein plasje op de tafel buiten de tent en zijn slippers drijven in één van de regenpoelen.
Wat een stomme vakantie! denkt hij.
“Zullen we straks ergens heen gaan om te ontbijten?” vraagt mama. “Het wordt weer wat lichter en het klaart al een beetje op.”
“Helemaal mee eens en jij, Joost?” zegt papa.
Joost geeft geen antwoord.
In een klein restaurant in de duinen zit Joost met papa en mama lekker te ontbijten.
Het is nu eindelijk droog maar het waait nog steeds hard. Donkergrijze wolken bewegen zich snel van links naar rechts.
“Wat jammer dat alle spullen zo nat zijn geworden,” zegt mama.
Joost denkt aan zijn slaapzak die misschien wel nooit meer droog wordt.
“Wat een wind! Ik wou dat we je vlieger hadden meegenomen, net als toen op het strand. Weet je dat nog? Die vlieger ging helemaal naar boven in de lucht!” zegt papa.
Joost knikt en glimlacht. “Ik heb een idee,” zegt hij opeens.
“Oh?”
“Wel, als we mijn slaapzak als vlieger gebruiken, dan droogt ‘ie vast heel snel.”
“Dat is geen goed idee want we hebben geen touw,” zegt mama.
“Met mijn handen, net als een vlieger, mama! Anders moet ik hele vakantie in die natte slaapzak slapen. Geloof me, het lukt.”
“Het is buiten droog nu en we kunnen het proberen,” zegt papa.
“Als je straks je slaapzak kwijt raakt of deze stuk gaat, mag je niet klagen!” zegt mama een beetje streng.
Even later loopt Joost met zijn slaapzak naar de top van een duin. Er zijn heel veel groene struikjes onderaan langs de duinen met van die hele kleine blaadjes.
Joost houdt één punt van zijn slaapzak vast en papa de andere punt.
“Kijk papa, hij wil vliegen, net als een vlieger!”
De slaapzak beweegt door de wind alle kanten op en maakt het hetzelfde geluid als Joost zijn vlieger.
“Hou die kant goed vast!” roept papa.
“Dat doe ik al!” zegt Joost.
Maar plotseling, voordat ze het in de gaten hebben, zorgt de wind dat de slaapzak zich uit hun handen losrukt en ineens helemaal de lucht in vliegt. De slaapzak vliegt nu van hen vandaan en landt na wat gefladder op een van de vele struikjes onderaan de duin.
“Je hebt hem losgelaten!” roept Joost.
Papa krabt met zijn vinger achter op zijn hoofd en haalt eens heel diep adem. Hij zet zijn voeten heel voorzichtig in de struiken om de slaapzak te pakken, maar het is niet makkelijk om daar te lopen.
“Je kan het papa,” moedigt Joost hem aan. Op het moment dat papa bukt om de slaapzak te pakken, waait ‘ie net weer de lucht in en valt deze keer in het zand van de hoge duinen. Papa rent er achteraan.
“Ik ga hem pakken,” zegt Joost. Hij springt boven op de slaapzak en juicht: “Paap, ik heb hem!”
“Hou hem vast, jongen! Hou hem vast,” hijgt papa.
Papa en Joost proberen de slaapzak nu samen vast te pakken, maar ze glijden allebei over het zand omlaag langs de hoge duinen, bovenop de slaapzak.
“Aiaiaiaiaiai!!!” roepen zij hard.
Wanneer de slaapzak tot stilstand komt, liggen Papa en Joost allebei op de slaapzak op het strand met hun ogen dicht.
“Gaat het goed hier?” vraagt mama bezorgd terwijl ze er aan komt rennen.
Dan hoort ze gegiechel van Joost en papa en ze doen hun ogen open.
“Dat was gaaf, nog een keer!” roept Joost.
“Ja, hallo, echt niet!” lacht papa. “Gelukkig is je slaapzak nu wel droog.”
“Nou mannetjes! Wij hebben nóg twee natte slaapzakken in de tent liggen. Zullen wij die ook laten drogen?” vraagt mama met een knipoog naar Joost.
Joost en papa kijken mama aan en zij barsten alledrie in lachen uit.
“Kamperen is leuk!” roept Joost vrolijk.