Siberië, ergens in de zoutmijnen. Een snerpende wind joeg over de ijskoude vlakte. De lucht hing vol dreigende en donkere wolken, hier en daar zag je een bliksemschicht. Van leven was hier weinig of geen sprake, enkel in de zoutmijnen leek leven mogelijk. Al was het in erbarmelijke omstandigheden.
Maar daar, ergens diep in het zout, zaten twee zoutkorrels rustig met elkaar te praten alsof hen niks kon overkomen. Tot plots een grote ijzeren schep hen met één graai weghaalde van hun familie en vrienden! Beide zoutkorreltjes huilden toen ze plots in de wind en de bijtende koude terechtkwamen. De grote ijzeren schep gooide hen met duizenden anderen in een vrachtwagen.
“Oef, we hebben geluk gehad,” zei het éne zoutkorreltje.
“Zeg dat wel,” zei het andere. Ze kropen wat dichter bij elkaar aan om het warmer te hebben en vielen dan in slaap.
Plotseling werden ze wakker geschud en gleden ze vanuit de vrachtwagen in een grote trechter.
“Oei, ik denk dat we in de zoutfabriek zijn!” zei de éne weer.
“Ja maatje, ik ben er zelfs zeker van,” zei de andere, terwijl hij rondkeek.
“Weet je wat, we kruipen naar boven en gaan een kijkje nemen,” en ze wurmden zich traag maar zeker opwaarts. Toen ze bovenaan de zoutberg waren, zagen ze de enorme bedrijvigheid in de fabriek. Mensen liepen als mieren door elkaar. Sommigen hadden grote zakken vast en deden er zout in, anderen stonden aan machines te werken.
“Ik denk dat we niet meer lang zullen leven,” zei het éne zoutkorreltje triestig.
“Ik vrees dat je gelijk hebt,” snikte het andere en een traantje gleed over zijn witte
wangetje.
Ze omarmden elkaar en huilden, tot ze beiden in een machine terecht kwamen en over transportbanden gleden. Uiteindelijk belandden ze samen in een papieren zak, samen met honderden soortgenoten. Bovenaan werd de zak door een machine goed gesloten. Er was weer even rust.
“Wat nu?”
“Afwachten, we zien wel!”
Dan werden ze in dozen gestopt en na enkele dagen kwamen ze in een winkel aan waar
ze in een rek werden gezet.
“Wel, ik vind het hier wel leuk,” zei de kleinste zoutkorrel.
“Ik ook,” zei de andere, “maar zal het leuk blijven?”
Nauwelijks een uurtje later graaide een hand hun pak uit het rek. Dan kwamen ze in een klein glazen potje terecht met bovenaan enkele gaatjes waar ze juist door zouden kunnen. Ze keken angstig vanuit het potje naar de omgeving; ze zagen een grote man, een vrouw en twee kindjes die aan tafel zaten.
Plots werd het potje vastgenomen, omgedraaid en hard geschud, de twee korreltjes konden zich nauwelijks vasthouden! Gelukkig werd het potje even later terug op tafel gezet. Telkens ze weer werden opgepakt namen ze elkaar stevig vast en konden ze niet door één van de gaatjes vallen. Dat ging zo dagen door, tot er nog maar enkele honderden van hen
overbleven. Daar zaten ze dan, op het keukenrek naar buiten te kijken.
“Kijk, er valt zout uit de lucht,” zei het éne korreltje.
“Dat is geen zout domkop, dat is sneeuw,” lachte het andere korreltje.
Plots kwam de vrouw de kamer binnen en leek iets te zoeken.
“Schaaaaaat,” riep ze naar haar man, “waar staat het pak zout?”
De man kwam even later de keuken binnen.
“Het laatste zout heb ik in het zoutvatje gedaan,” zei hij.
“Tja, dat is wel wat weinig om de stoep ijsvrij te houden… Maar beter iets dan niets,”
zei de vrouw en ze nam het potje mee naar buiten. De hond van de vrouw ging mee naar buiten.
Beide korreltjes keken elkaar angstig aan. De vrouw draaide het potje ondersteboven en
ze zagen hun soortgenootjes in de witte sneeuw vallen en verdwijnen. Net toen zij ook uit
het potje zouden gaan vallen, liep de hond onder het potje door en belandden ze met hun
tweetjes in de warme pels van het dier.
“Over geluk gesproken,” zei de grotere korrel.
De dag daarna liep de man met zijn hond langs een grote rivier. De man nam plots een tak van de grond en riep de hond. Dan gooide hij de tak weg en de hond moest hem terugbrengen.
Beide zoutkorreltjes, die nog steeds in de warme vacht van de hond zaten, keken elkaar
angstig aan terwijl de man de stok weggooide.
“Dit wordt gevaarlijk vriend,” zei de éne.
“Als we in het water terechtkomen, zullen we smelten!” snikte de andere.
“Luister, als de hond in het water springt, springen wij op die tak die daar drijft, oké?” zei de moedigste korrel.
De andere knikte.
De hond liep snel naar het water en nam een reusachtige sprong.
“Springen!!!” riep de éne korrel.
Beiden sprongen ze uit de pels recht op de drijvende tak en zonder nat te worden dreven
ze wat later verder de rivier af.
“Oef, dat scheelde niet veel,” zei de éne weer.
“Helemaal niet veel!” zei de kleinste terug.
Dagen aan een stuk bleven ze ronddobberen en dreven ze waarheen de tak hen bracht.
Na een tijdje zagen ze allemaal ijsbergen voor zich opdoemen.
“Ik denk dat we naar de Noordpool aan het drijven zijn,” zei de éne.
“Dat kan niet!” zei de kleinere korrel, “ik wil naar huis…”
De grotere korrel nam de andere stevig vast en zei: “Snap je dan niet dat we gered zijn? Het is daar erg koud, het ijs zal nooit smelten en dus wij ook niet, we zijn gered!”
En enkele uren later werd de tak door het water tegen een enorme ijsberg gesmakt. Beide zoutkorreltjes belandden op de top ervan. De zon scheen op hun wit velletje.
“Goed he, dankzij de zon is het niet te koud en dankzij het ijs smelten we niet!”
Jaren en jaren bleven ze op de ijsberg wonen en volgens de legende kwamen er nog meer
zoutkorreltjes bij. Langzaam maar zeker veranderde de ijsberg in een gigantische zoutberg en terwijl alle mensen al van de aarde verdwenen waren, zat de hele zoutgemeenschap op de berg!
Beide moedige zoutkorreltjes hadden elk een zoutvrouwtje gevonden en ze hadden vele
zoutkindertjes.
En natuurlijk, zoals altijd leefden ze nog lang en gelukkig…