“Wah!”
Rik zit rechtop in zijn bed. Wat was dat voor een herrie en wat is het donker in mijn kamer. Ik zie niks. Hij stapt uit bed en loopt voorzichtig naar het raam. Buiten is het net zo donker als binnen.
Rik woont met zijn vader en moeder in een boerderij. Ver weg van de stad. Nergens staan er straatlantaarns.
Wat raar, denkt Rik, er staan overal sterren, maar… waar is de maan?
Hij trekt zijn pantoffels aan en gaat naar buiten. In de verte brandt licht achter het raam van de boerderij van Lieske. Met Lieske fietst hij altijd naar school.
Hij kijkt omhoog en zoekt opnieuw de maan. Dan ziet hij op het land iets glinsteren. Nieuwsgierig loopt Rik er naartoe.
Het is een kleine steen. Als Rik de steen omhoog houdt wordt alles om hem heen verlicht. Het lijkt wel dag.
Nu heb ik een geheim, denkt hij, en stopt de steen snel in zijn broekzak.
Op zijn kamer aangekomen legt hij de steen op het nachtkastje. Dan ziet hij hoe het licht van de steen langzaam uitgaat.
“Wat was het vannacht donker zeg,” zegt Lieske onderweg naar school.
“Ja,” antwoordt Rik. “Stop even, ik moet je wat laten zien.”
Voorzichtig haalt Rik de steen uit zijn broekzak. “Kijk, dit heb ik gisteravond op het land gevonden. Het gaf zoveel licht, het leek wel dag. Toen ging het zomaar uit.”
Lieske staat met haar mond open te wijzen. “Kijk dan!” roept ze.
In het zonlicht gaat de steen steeds feller schijnen.
“Er zullen er vast nog meer liggen,” zegt Lieske. “Laten we als het donker is gaan zoeken.”
Die avond is het weer net zo donker als gisteren. Ze vinden nog veel meer lichtgevende stenen. Sommige stenen zijn zo groot dat ze die samen moeten dragen. Rik weet een grote open plek in het bos vlakbij. Hij weet zeker dat niemand de stenen daar zal vinden.
“Morgen neem ik de kar uit onze schuur mee,” belooft Rik. “Dan kunnen we daar de stenen op leggen.”
Net als de andere avond verliezen de stenen langzaam hun licht.
“Als ze morgen in de zon liggen, geven ze vast opnieuw licht,” bedenkt Lieske. “We moeten er iets overheen gooien, anders zien anderen het licht.”
“Goed idee,” reageert Rik. “Ik neem morgen grote stukken zwart plastic mee van de boerderij.”
Op de derde avond gaan Rik en Lieske samen naar de geheime plek in het bos. Rik trekt een kar achter zich aan. Als ze op de plek aankomen, kijken ze elkaar geschrokken aan.
“Waar zijn alle stenen?” vraagt Lieske.
“Dat weet ik ook niet,” zegt Rik boos. “Er ligt zelfs geen kiezelsteentje meer.”
Ze lopen snel het weiland in en zien dat er gelukkig nog veel meer stenen liggen. Opnieuw brengen ze de stenen naar de geheime plek en gooien er een plastic zeil overheen. Maar het helpt niet. De volgende avond zijn weer alle stenen verdwenen. Rik en Lieske kijken sip voor zich uit. Ze proberen een plan te bedenken.
“Zullen we hier gaan slapen?” zegt Rik.
“Nee, dan komen papa en mama ons zoeken,” antwoordt Lieske. “Weet je wat! We zetten een vogelverschrikker neer!”
Wat ze ook bedenken, iedere keer zijn alle stenen verdwenen. Lieske vindt het niet leuk meer, ze wil ermee stoppen.
“Maar dan is alles voor niks geweest. Dat is toch jammer. En het is best wel spannend.” Opeens kijkt hij Lieske met grote ogen aan. “Het is net of het niet meer zo donker is.”
“Ja, je hebt gelijk.”
Ze kijken omhoog en zien tussen de sterren een dunne kromme lijn van licht.
“Dat lijkt de maan wel,” zegt Lieske.
“Dat denk ik ook,” zegt Rik blij. “We moeten gewoon verder zoeken.”
Vele avonden zoeken ze naar stenen. En iedere keer zien ze de maan een stukje groeien. Dan komt de avond dat de maan bijna helemaal rond is. De laatste keer verstoppen Rik en Lieske zich tussen de bomen.
“Ssst…!” fluistert Lieske. “Kijk!”
Van alle kanten komen honderden vogels aangevlogen. Hun enorme vleugels hebben alle kleuren van de regenboog. Voordat ze landen klapperen ze wild met hun vleugels waardoor er lichtstofjes door de lucht zweven. Iedere vogel pakt een steen in zijn snavel en vliegt weg. De grootste vogels dragen de zwaarste stenen.
“Wat zijn dat?” vraagt Lieske.
“Wij zijn de Maanvogels,” klinkt het achter Rik en Lieske.
Achter hen staat de allergrootste vogel.
“Ik wil jullie bedanken voor het verzamelen van de stenen. Als oudste vogel neem ik dadelijk de laatste steen mee. Dat doe ik al zo lang de maan schijnt. Helaas ben ik nu zo oud dat ik niet meer zo goed kan vliegen. Altijd als ik bijna bij de maan ben, valt hij weer uit elkaar. Dan kan ik weer naar beneden. Iedere maand. Maar het is niet erg. Als het zomer is, geniet ik van de zon. Dan wordt het pas laat donker.”
Voorzichtig pakt hij de laatste steen. De steen is zo groot als een zandkorrel. Dan neemt hij een hele lange aanloop en vliegt omhoog.
Pim en Lieske zwaaien hem na tot hij niet meer te zien is.
“Dag!”