Bas en Bram zijn twee jongens van 6 jaar. Een vrolijke tweeling met blond haar en sproetjes op hun neus. Vandaag zijn ze op het strand van Zandvoort. Op hun knietjes kruipen ze door het zand, speurend naar de mooiste schelp van het hele strand.
“Hier zijn wel honderd mooie schelpen,” zegt Bram.
“Niet waar, wel duizend,” roept Bas.
“Of miljoenen,” zeggen ze allebei tegelijk.
In ieder geval zijn het er heel erg veel. Schelpen zoeken is leuk, het is net schatzoeken. De broertjes slaan geen stukje strand over, ze zoeken de allermooiste. Opeens stoppen ze allebei tegelijk. Voor hen ligt een hele mooie grote schelp. Deze is wel vijf keer zo groot als alle andere schelpen op het strand. Hij is licht van kleur met allemaal kleine glittertjes.
“Wauw,” zegt Bas, “deze is echt heel erg mooi!”
Ze zetten hun emmertje een beetje dichterbij. Net als Bram de schelp wil oppakken, begint deze te bewegen. De jongens schrikken zich een hoedje. Ze gaan rechtop zitten en kijken wat er gebeurt. Ze vinden het een beetje eng maar zijn te nieuwsgierig om niet te blijven kijken.
Bram buigt weer een beetje voorover en ziet de schelp omhoogkomen. “Er komt iets onderuit, Bas, zie je dat?” vraagt hij aan zijn broer.
Bas knikt. Ook hij ziet dat er een piepklein mannetje onder de schelp vandaan gekropen komt.
Het kleine ventje rekt zich uit. Het lijkt alsof hij net wakker is. Hij heeft een felrood shirtje aan en een knalblauw kort broekje. En een stoere pet achterstevoren op zijn hoofd. Voor uit de pet steekt een pluk blond haar. Aan zijn voeten draagt hij piepkleine sportschoentjes. Het mannetje wrijft met zijn vuistjes in zijn blauwe oogjes en kijkt vervolgens van de ene naar de andere jongen. Hij schrikt en zegt met een piepstemmetje:
“Oei, wat is er gebeurd, ik zie dubbel!”
Bas en Bram beginnen te lachen. “Hoi, ik ben Bas, en dit is mijn broertje Bram, wij zijn een tweeling. Wie ben jij?”
Het mannetje geeft beide jongens een high five en zegt dat hij kabouter Koen heet en zin heeft om met de jongens mee te spelen vanmiddag. Dat vinden Bram en Bas een heel goed idee.
“Wacht even, ik heb wat leuks,” zegt kabouter Koen. Hij kruipt weer onder zijn glitterschelp en rommelt wat. Met een piepklein vliegertje komt hij weer tevoorschijn.
“Wat is dat?” vragen de broers in koor.
“Dit is een tovervlieger,” verraadt kabouter Koen.
De jongens willen natuurlijk van de kabouter weten waarom het dan een tovervlieger is. Het piepkleine kereltje legt uit dat je op de vlieger moet gaan zitten en dan hoog in de lucht kunt zweven. Zelfs met z’n drieën!
“Kom er maar op,” moedigt Koen de jongens aan.
“Dat kan toch niet, de vlieger is veel te klein!” zegt Bram.
“O ja, dat is waar ook, dom van me,” zegt kabouter Koen. “We moeten hem eerst wat groter toveren door deze spreuk op te zeggen: Hatsie flatsie floep!” Met z’n drieën zeggen ze de spreuk van kabouter Koen hardop: “Hatsie flatsie floep!”
Ineens zien de jongens de vlieger heel erg groot worden. Volgens Koen bezit hij nu ook magische krachten. Bram en Bas kunnen niet wachten om dat eens te testen.
Kabouter Koen nodigt beide jongens uit om bij hem op de vlieger te komen zitten. Ze nemen plaats en Koen vraagt of ze samen met hem weer de toverspreuk willen opzeggen.
“Hatsie flatsie floep!” zeggen ze. De vlieger blijft stilliggen. Koen moedigt de tweeling aan om veel harder te roepen.
“HATSIE FLATSIE FLOEP!” schreeuwen ze zo hard ze kunnen. En jawel hoor, heel rustig begint de vlieger een beetje te zweven. Hij komt los van het strand en zweeft hoger en hoger de lucht in. Bram, Bas en kabouter Koen zien het strand en de zee steeds kleiner worden. “Jaaaaaaaa, we vliegen!”
Het drietal is dolblij. Ze vliegen hoog boven het strand en de zee en vinden het supercool. De mensen zijn kleine stipjes. Ze vliegen een grote ronde boven Zandvoort. Na een tijdje zegt kabouter Koen dat ze weer naar beneden moeten. “We gaan zakken, hou je vast!”
De tweeling doet wat het kaboutertje zegt. Ze landen weer veilig op het strand bij de glitterschelp.
“Hatsie flatsie floep,” zegt kabouter Koen stilletjes. De vlieger wordt weer klein en hij stopt hem onder zijn schelp. Koen neemt afscheid van de jongens door ze beide een boks met zijn kleine vuistje te geven.
“Dag jongens, tot de volgende keer!”
Het kaboutertje kruipt snel weer onder zijn schelp. Ineens horen Bram en Bas achter zich de stem van hun moeder: “Hé jongens, ik was jullie kwijt, wat waren jullie aan het doen?”
Bas en Bam zeggen tegelijkertijd: “We waren aan het vliegen op een grote vlieger boven het strand met een piepklein mannetje. Zijn naam was kabouter Koen, het was heel erg leuk!”
Mama kijkt de jongens verbaasd aan, pakt ze beide bij een handje en neemt ze mee. “Ik geloof dat jullie een zonnesteek hebben!”
De tweeling kijkt nog eens achterom en vanonder de schelp zien ze een piepklein hoofdje vandaan komen. Een piepklein knipoogje volgt. En dan verdwijnt het hoofdje weer onder z’n schelp.