Heel lang geleden, in een ver land, woonde eens een prinses. Ze had een hart van goud en daarom heette ze Goudhartje. Prinses Goudhartje woonde in een prachtig wit kasteel met vier gouden torens. Ze ging vaak de torens in om uit te kijken over het rijk van haar vader, de koning. Vanuit elke toren had je een ander uitzicht: de noordelijke toren keek uit over een lange, kronkelige weg die naar de poort van het kasteel leidde. De oostelijke toren keek uit over een groot en donker bos. Vanuit de zuidelijke toren kon Goudhartje een woeste rivier zien en als ze uit de westelijke toren keek, zag de prinses weidse velden.
Op een dag zei prinses Goudhartje tegen haar opperkamerdame: “Ik ga het Geluk zoeken.�
“Goed prinses,� antwoordde de opperkamerdame. “Hier is een kam, neem die mee, die zult u nodig hebben.�
Goudhartje ging naar de eetzaal, waar haar moeder net klaar met eten was.
“Ik ga het Geluk zoeken,� zei Goudhartje tegen haar moeder.
“Goed kind, hier is een spiegel, neem die mee, die zul je nodig hebben,� zei haar moeder.
Daarna ging Goudhartje naar de troonzaal, waar haar vader op zijn troon zat te regeren. “Ik ga het Geluk zoeken,� zei Goudhartje tegen haar vader.
“Goed kind, hier is een steen, neem die mee, die zul je nodig hebben,� zei haar vader.
Zo liep de prinses de poort uit.
“Goedemorgen, prinses Goudhartje, waar gaat u naartoe?� vroeg de poortwachter.
“Ik ga het Geluk zoeken,� antwoordde Goudhartje.
“Goed prinses, trek dan deze schoenen aan. Ze zullen u de weg wijzen naar het Geluk.�
Prinses Goudhartje deed haar gouden muiltjes uit en trok de stevige schoenen van de poortwachter aan. Ze pasten precies. Zo ging ze op pad. In haar zak de kam, de spiegel en de steen. Aan haar voeten de schoenen van de poortwachter die haar wezen waar ze naartoe moest.
Zo liep prinses Goudhartje over de lange, kronkelige weg. Na een poosje gelopen te hebben, kwam ze bij het grote, donkere bos. Het bospad lag vol scherpe steentjes, maar dankzij de stevige schoenen van de poortwachter voelde prinses Goudhartje die niet en kon ze rustig doorlopen. Even later hoorde ze een vreselijk gekrijs. Toen ze om zich heen keek, zag ze een dwerg. Zijn lange, grijze baard zat helemaal verstrikt in een braamstruik.
“Blijf uit mijn buurt, of ik betover je!� krijste het ventje.
“Rustig maar dwerg, ik doe u niets,� zei Goudhartje. Ze liep naar de dwerg en pakte de kam uit haar zak. Zodra ze de kam in de haren van de kabouterbaard stak, waren ze los. De kabouter streek over zijn glanzende baard. “Je hebt me gered. Welke beloning wil je?� vroeg hij aan Goudhartje.
“Ik zoek het Geluk,� antwoordde ze.
“Ik schenk je Schoonheid,� zei de kabouter. Meteen werd prinses Goudhartje zo mooi als de sterren aan de nachtelijke hemel.
Verder en verder brachten de schoenen prinses Goudhartje. Zo kwam ze bij de oever van de woeste rivier. De grond was nat en glibberig, maar door de schoenen van de poortwachter gleed Goudhartje niet uit. Plotseling hoorde ze iemand prachtig zingen. Zoekend keek Goudhartje in het rond om te zien waar het gezang vandaan kwam. Op een hoge rots, midden in de rivier, zag ze een vrouw zitten. Zij was het die zo mooi zong.
Toen zag de prinses een schip op de rivier. De schipper raakte betoverd door het mooie gezang en lette niet op. Bijna voer het schip tegen de rotsen. Snel haalde Goudhartje de spiegel uit haar zak en liet het licht ervan in de ogen van de schipper schijnen. Daardoor werd de betovering verbroken. Een eindje verderop kwam het schip naar de kant.
De schipper stapte van boord en liep naar Goudhartje toe: “Je hebt me gered. Welke beloning wil je?�
“Ik zoek het Geluk,� antwoordde de prinses.
“Ik schenk je Liefde,� zei de schipper. Het hart van Goedhartje stroomde meteen over van liefde.
De schoenen brachten prinses Goudhartje weer verder, naar de weidse velden. Daar kwam een wit paard heel hard aangegaloppeerd.
Oei, oei, het paard is op hol geslagen, zag Goudhartje. Op de rug van het paard zat een knappe jongeman, die zich nauwelijks aan de teugels kon vasthouden. “Help, help!� riep hij. Snel liep Goudhartje in de richting van het paard. Door de schoenen van de poortwachter kon ze goed hollen. Toen ze dichterbij was gekomen, pakte ze de steen uit haar zak en gooide die naar het paard. De steen veranderde in een zachte bal en het paard werd meteen helemaal rustig. De jongeman steeg af, maakte een buiging voor Goudhartje en zei: “Lief kind, dank je wel dat je me al drie keer gered hebt. De dwerg, de schipper en ik zijn dezelfde. Ik ben een prins. Wil je met me trouwen en meegaan naar mijn koninkrijk?�
“Ja, dat wil ik,� antwoordde Goudhartje. De prins tilde haar met een zwier op zijn paard en nam haar mee naar zijn paleis. Zo vond prinses Goudhartje het Geluk. En als de prins en de prinses niet gestorven zijn, leven ze nu nog steeds.
Wat een charmant sprookje, Saskia! Maak een boek met voorleesverhalen! Succes en liefs, Ine