CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Boing, boing… slaat de klok van de Westerkerktoren.

“Oei, het is al zeven uur,” roept Loetje naar zijn moeder. Mama zit in haar ochtendjas de krant zit te lezen, terwijl ze met één hand met haar haar speelt en met de ander vruchtenyoghurt naar binnen lepelt.
Loetje propt zijn boterham met pindakaas volledig in zijn mond en mompelt onverstaanbaar: “Dwoei mwam!”
“Doei lieverd! Doe je voorzichtig?”
“Mwah-ha,” roept Loetje terwijl hij zijn rugzak pakt en snel wegrent. Ze zegt dat altijd. Echt èlke dag, omdat ze vindt dat hij altijd zo link doet.

Als hij de garagedeur opengooit, hoort hij eerst een zachte plok en dan een schelle ‘au!’ Hij kijkt om het hoekje van de grote groene deur en ziet daar zijn buurvrouw op haar knieën op straat zitten. Ze wrijft met een hand over haar hoofd. Voor haar ligt een drol met daarnaast een plasticzakje. Achter haar springen haar Maltezerhondjes vrolijk op en neer. Doordat hun ondertandjes teveel naar voren staan, is het net of ze altijd lachen. Zijn moeder vindt ze mooi van lelijkheid, maar hij vindt ze gewoon harstikke lief. En wat lief is is niet lelijk.

“Oh, sorry buurvrouw!” roept hij, “ik wist niet dat u daar zat.”
Dan rent hij de garage in. Als hij de garage uit komt met zijn fiets, staat de buurvrouw alweer rechtop. Tussen duim en wijsvinger houdt ze haar buit in de lucht, de drol in het zakje.
“Je doet ook altijd zo wild!” roept ze nog naar Loetje. Hij gooit de garagedeur dicht en springt op zijn rode racefiets.
“Sorry, ik heb haast!” roept hij zwaaiend, terwijl hij met zijn andere hand een ruk aan zijn stuur geeft om de naderende vuilniswagen te ontwijken.

Hij heeft met zijn maten afgesproken. Vandaag is er een skate-evenement in het Vondelpark, en ze willen de skatebanen uitproberen voordat de show begint. Het is herfst en nog schemerig, maar toch ziet hij ze al vanuit de verte bij de poort van het park staan. Daan: donker, lang en dun en Douwe: rossig, klein en stevig.
“Morgen, maatjes!” roept hij.
“Morgen, Loetje!” klinkt het in koor.
Hij zet zijn fiets op slot en pakt zijn skateboard uit zijn rugzak.
“Yeha!” gillen ze, terwijl ze het halfduistere park in skaten. Als ze op de muurtjes onder het viaduct springen, schreeuwen ze wild tegen de echo. Hijgend komen ze aan bij het skatepark en met een beetje duwen en trekken krijgen ze ook Douwe tussen de hekken door. Als ze eindelijk tussen de skatebanen staan, trekken de eerste zonnestralen al strepen door de bomen. Ze zijn even stil en kijken in bewondering om zich heen.

Dan duikt Daan opeens in elkaar. Douwe springt achter Loetje en pakt hem bij zijn arm. Verstijfd kijken ze met open mond naar de grootste skatebaan, waarvandaan een overweldigend luide grom leek te komen. Grrrrmgrrrm, klinkt het schrapende geluid weer.
“Wwwat is dat,” stottert Douwe, terwijl hij steeds harder in Loetje zijn arm knijpt.
“Het lijk wel een monster,” fluistert Loetje terwijl hij staart naar iets onmenselijks dat beweegt onder de zijkant van de skatebaan. “Het is iets heel groots en heeft twee ronde gele ogen.”
Opeens slaat het een poot uit en even later flikkert er een mes.

Daan en Douwe stappen naar achter, maar Loetje trekt zijn arm uit de greep van Douwe en neemt een stap naar voren. Hij knijpt zijn ogen samen om het beter te kunnen zien. Dan mompelt hij tegen zijn vrienden: “Hij slijpt de nagels van zijn klauwen met zijn mes.”
Plots kijken de gele ogen op.
“Hé jongen, kom eens hier,” zegt een hese stem.
“Het is een mens,” fluistert Daan trillend.

Loetje neemt weer een stap richting het monstermens en zegt lachend: “Het is gewoon een man.”
“Niet gewoon…, een gedrocht met een mes,” sist Daan tussen zijn opeengeklemde tanden.
“Heb je misschien wat te eten voor me in die rugzak!” roept de man nu. Zijn stem echoot onder de ramp, die blijkbaar als een soort klankkast werkt.
“Ik heb wel een boterham voor je,” antwoordt Loetje, “maar dan moet je eerst dat mes wegleggen.”
“Nee, niet doen!” piept Douwe.
Maar Loetje heeft zijn rugzak al afgedaan en loopt ermee richting de skatebaan.

Hoe dichterbij hij komt, hoe beter hij hem kan zien. Het is een zwerver die voorovergebogen zit met een dikke deken over zich heen en vele lagen kleren aan. Op zijn neus een rond leesbrilletje.
“We schrokken ons rot!” zegt Loetje. “Je zag eruit als een monster onder al die lappen en in je brilletje weerscheen het licht, waardoor het leek alsof  je grote ronde gele ogen had.”
“Mwahahaaa,” buldert de man nu vanonder de ramp, zo hard dat Daan gilt: “Ga daar weg, Loe!”
Maar Loetje roept: ‘Het is echt gewoon een meneer, jongens!’

Hij gaat naast de zwerver zitten onder de ramp en zegt: “Ik ben Loetje”.
“Leo,” antwoordt hij.
Hierop buldert Loetje met een zware spookstem vanuit de klankkast: “Dit is Leo! En Leo heeft hongerrrrr”. Hij en zijn nieuwe vriend gieren het uit.

Plots draait Leo zich naar hem toe. Hij tilt met beide armen zijn deken op als een gevleugeld beest en slaat zijn handen op Loetje zijn schouders. Loetje kijkt hem met grote ogen aan als hij serieus zegt: “Jij bent sterker dan je grootste angst, jij komt er wel linke Loetje.”
Loetje lacht opgelucht en zegt: “Zo noemt mijn moeder mij ook altijd.”
Daan en Douwe komen er al aangelopen en stellen zich ook voor.

Als ze skaten, moedigt Leo ze enthousiast aan vanaf de tribune: “Wow, Daan! Top, Douwe! Super vette grab Loetje!”
Loetje lacht naar hem en denkt: wat een leuke gast. Helemaal geen lelijk monster, hij is harstikke lief!

Reageer!