Joris zit aan de keukentafel met zijn autootjes te spelen. Vroem… Vroem…
Er wordt op de achterdeur geklopt. Dat is raar. Joris kijkt naar Hondje, maar die ligt rustig in zijn mand te slapen. Dus zal het wel goed volk zijn, denkt Joris.
Voor de deur staat freule Amalia met haar hondje Tobias.
“Dag Joris,” zegt ze. “Kom ik gelegen?”
“Vader en moeder zijn niet thuis,” zegt Joris.
“Ik kom voor jou,” zegt de freule en stapt de keuken binnen.
“Oh,” zegt Joris.
“Ja,” zegt ze. “Ik moet naar het station in de stad om een familielid van de trein te halen.”
Joris snapt niet wat hij daar mee te maken heeft.
“Je moeder zegt dat jij zo goed met dieren om kan gaan en toen dacht ik: misschien mag Tobias wel een poosje bij jou blijven?”
Joris kijkt de freule aan.
“Vind je dat goed?” vraagt de freule nog een keer.
Joris knikt.
“Goed,” zegt ze. “Ik kom hem aan het einde van de middag ophalen.”
Voor Joris nog wat kan zeggen is de freule weg.
Moeder komt thuis en vraagt of Joris even een paar boodschappen wil doen. Twee kilo aardappelen bij de groenteboer en drie braadlapjes bij de slager.
“Kun je dat onthouden of moet ik het opschrijven?”
“Nee, hoor,” zegt Joris. “Dat kan ik echt wel onthouden.”
“Zeg maar dat ik aan het eind van de week kom betalen.”
Joris neemt Hondje en Tobias mee. Eerst maar naar de groenteboer, die woont aan de andere kant van het Kerkplein.
“Drie aardappelen,” zegt Joris. Hij vindt de groenteboer een beetje eng. Hij heeft van die donkere, borstelige wenkbrauwen en zijn snor is zo groot dat je zijn mond niet kunt zien.
De groenteboer mompelt wat, Joris kan hem niet verstaan en zegt nog een keer: “Drie aardappelen alstublieft.”
De groenteman draait zich om en geeft hem even later een bruine papieren zak met drie aardappelen, steekt een grote hand naar hem uit en zegt: “Dat is dan 18 cent.”
“Moeder komt het eind van de week betalen,” zegt Joris. Snel grist hij de zak uit de handen van de groenteboer en rent de winkel uit.
Hè, hè, dat is gelukt, denk Joris. Nu naar de slager, die zit wat verderop in de Kerkstraat.
Bij de slager hangt een bordje op de deur: verboden voor honden. Dus Joris zegt tegen Hondje dat hij buiten moet wachten. Hondje weet dat intussen wel, maar Tobias loopt gewoon mee de winkel in.
“Nee Tobias, buiten blijven,” zegt Joris.
Tobias luistert niet. Joris pakt hem bij zijn nekvel en bindt hem met een touwtje aan de regenpijp vast. Tobias jankt hartverscheurend. Wat een zeurhondje, denk Joris en doet net of hij het niet hoort.
“Twee kilo braadlapjes,” zegt hij tegen de slager, een grote, vriendelijke man met een witte jas aan waarop allemaal bloedspatten zitten.
“Weet je zeker dat het twee kilo moet zijn?” vraagt de slager. Hij kent de familie Verschuren, trouwe klanten maar altijd maar een klein stukje. Twee kilo is erg veel.
“Ja hoor, dat heeft moeder zelf gezegd.”
“Dan zal het wel goed zijn,” zegt de slager.
Met een volle tas met braadlapjes en een plakje worst voor Hondje en een voor Tobias loopt Joris de winkel uit.
Als hij langs de tuin van meneer Hinkepink komt, klinkt daar een hard geblaf.
“Hier Hector,” hoort Joris de stem van meneer Hinkepink. “Kom hierrrrrrr, Hector luister zeg ik je, kom hierrrrr.”
Een enorme hond komt woest blaffend uit het hek van de tuin gestormd. Hij rent Joris pardoes ondersteboven. De braadlapjes kletsen plat op de straat. Tobias stuift angstig keffend weg.
“Hector hierrrrrr,” hijgend en puffend komt meneer Hinkepink aangelopen. Hij heeft een rood aangelopen hoofd en zwaait met een hondenriem. “Hector hierrrrr.”
Voordat meneer Hinkepink Hector aan de riem krijgt, heeft Hector al twee braadlapjes opgegeten.
“Wat dom van je,” zegt hij tegen Joris, “om die braadlapjes zo rond te strooien, ik hoop dat mijn nieuwe waakhond er niet ziek van wordt.”
Mopperend verdwijnt hij met Hector tussen de bomen van de oprijlaan.
Joris zit op de grond tussen de braadlapjes. Hondje zit naast hem.
“Wat een gevaarlijke hond,” zegt Joris.
“Nee hoor,” zegt Hondje. “Hij wilde alleen maar spelen, hij zit altijd alleen in een hok.”
“Waar is Tobias?” Joris kijkt in het rond. Tobias is in geen velden of wegen te bekennen.
“Tobias,” roept Joris. “Tobias.”
“Hondje, ga jij Tobias zoeken, dan breng ik de boodschappen naar huis,” zegt Joris.
Thuis vertelt Joris het verhaal aan moeder. Vader is intussen ook thuis gekomen.
Moeder kijkt naar de drie aardappelen en de grote stapel braadlapjes. Ze kijkt Joris aan en schudt haar hoofd. Dan beweegt ze haar handen over de aardappelen en de braadlapjes, mompelt een toverspreuk en zie, de drie aardappelen worden drie braadlapjes. Helaas, bij de stapel braadlapjes gaat iets mis, ze zijn een stapel appelen geworden in plaats van een stapel aardappelen.
“Nou ja,” zegt moeder. “Toch niet helemaal de goede spreuk, dus eten we vanavond braadlapjes met appelmoes.”
Maar waar is Tobias gebleven? Vond Hondje ‘m al terug? Morgen gaat het verhaal verder!