Kaboutervrouwtje Peigi heeft honger. Erge honger. Ze is een zwerfstertje. Ze zou graag een woning hebben, maar alle kabouterhuizen zijn al bezet en in de holle bomen wonen oude, norse kabouters, die niks van een zwerfster moeten hebben.
Peigi wil niet opvallen. Daarom draagt ze een groene overall en heeft ze een groene hoofddoek om. Ze verschuilt zich graag tussen de varens in het bos, omdat het daar beschut en donker is. Ze leeft van oud brood dat weggegooid wordt door de mensen. Soms vindt ze ook ander voedsel, zoals bramen of een half opgegeten appel. Ze is nogal verlegen en praat zelden met andere kabouters, omdat ze bang is dat die haar maar vies en raar vinden.
~~~
Er is al dagenlang door niemand brood gestrooid en de bramen zijn allemaal opgegeten door de vogels. Moe kruipt Peigi onder de varens vandaan. De honger jaagt haar het bos uit, naar de tuinen van de mensen. Dat doet ze wel vaker, maar vandaag zonder resultaat. Het regent en de mensen denken niet aan brood voeren aan de vogels. Ze zijn aan het werk of zitten lekker warm bij elkaar in hun grote huizen.
De hele dag heeft Peigi naar eten gezocht. Haar maag rammelt zo hard dat ze bang is dat iemand het zal kunnen horen. Nog steeds hoopvol loopt ze een andere tuin in, maar ook daar vindt ze niks te eten. Wel ziet ze dat er een keukendeur openstaat. Langzaam sluipt ze dichterbij. Een heerlijke geur komt haar tegemoet. Zelfgebakken brood, mmm, dat ruikt lekker.
Peigi weet dat een kabouter nooit een mensenhuis binnen mag gaan. Dat is levensgevaarlijk. Maar het brood ruikt zo lekker en ze heeft zo’n honger. Stiekem gluurt ze de keuken in. Geen mens te bekennen. Voorzichtig stapt ze over de hoge drempel en zet een paar stappen. Kijk, daar ligt voedsel op de grond. Vliegensvlug raapt ze een paar broodkruimels op. Hap, slik, weg.
Dan ziet ze achter een tafelpoot nog wat etensresten liggen. Blij huppelt ze ernaartoe. Maar net als ze weer iets in haar mond wil stoppen, hoort ze stemmen. Een mensenkind komt de keuken binnen, op de voet gevolgd door haar moeder.
“Och, Iris, kijk nou toch eens!” zegt de moeder. “Je hebt de keukendeur open laten staan. Dat moet toch niet.”
“Sorry, mama,” zegt Iris zacht.
Peigi verstart van schrik als ze merkt dat Iris haar aanstaart.
“Ik heb een poppetje gevonden mama!” roept Iris uit. Ze raapt Peigi op en laat haar aan haar moeder zien. Peigi houdt haar adem in.
“Leuk, Iris, breng het maar naar jouw kamer.”
De moeder heeft nauwelijks gekeken hoe het poppetje eruitziet. Peigi weet niet wat ze moet doen. Zal ze bewegen en zo laten zien dat ze geen pop is?
Ze durft niet. Ze laat zich dragen door Iris, die haar naar haar slaapkamer brengt.
“Je bent wel een beetje vies, hoor,” zegt Iris, “ik denk dat ik je even moet wassen.”
Het mensenkind loopt naar een wastafel, gaat op een opstapkrukje staan en houdt Peigi onder de kraan. Peigi begint te spartelen als Iris haar hoofd iets te lang onder de waterstraal houdt.
“Hé, jij kan bewegen, dat is leuk,” zegt Iris. “Kom, ik zal je afdrogen en aankleden. Misschien passen de kleren van mijn popje Shelly jou wel.” Ze doet Peigi’s hoofddoek af, trekt de groene overall uit en gaat op zoek. Peigi vindt het niet fijn om bloot achtergelaten te worden. Ze is blij als het mensenkind haar een geel jurkje aantrekt.
“Ik zal je in bed leggen,” zegt Iris. “Je zult wel moe zijn.”
Het mensenkind draagt Peigi naar een groot poppenhuis en legt haar in een keurig opgemaakt bed. Maar Peigi wil niet gaan slapen. Ze wil eten. Daarom staat ze meteen weer op en gaat op verkenning. In wat voor een mooi poppenhuis is ze terecht gekomen! Ze loopt door de kamers, probeert bedden en stoelen uit, ontdekt een badkuip en opent kasten. In de keukenkast staan borden en bekers. Ze pakt het serviesgoed uit de kast en plaatst het op de keukentafel. Dan merkt ze dat het mensenkind haar observeert.
“Je hebt zeker honger,” zegt Iris. “Ik zal wat lekkers voor je halen.”
Als Iris terugkomt heeft ze brood, kaas en een glas drinken bij zich. Ze legt wat brood en kaas op een Barbiebord en schept met een Barbiebeker wat limonade uit het grote-mensen-glas. De rest drinkt ze zelf op.
Peigi begint meteen te eten. Goh, wat smaakt dat goed.
Iris kijkt geamuseerd toe.
Als haar moeder komt zeggen dat het bedtijd is, begint ze enthousiast te vertellen: “Het poppetje kan echt lopen en eten.”
“Zo, dat is leuk,” antwoordt moeder. Ze kijkt niet eens naar het poppenhuis. Ze denkt zeker dat Iris fantaseert, maar dat is niet zo. Alleen Iris begrijpt dat Peigi een levend wezen is. Jammer genoeg praat Peigi zo zacht dat Iris haar niet kan verstaan.
“Jij bent nu mijn geheim,” zegt Iris.
Iedere dag na schooltijd speelt ze met haar, geeft haar eten en drinken. Peigi geniet van de aandacht én van het goede voedsel. Ze heeft nu een prachtig huis met vier kamers en een hééééle grote vriendin. Wie had dat ooit kunnen bedenken.