Rex was de waakhond van boer Kraak. Rex sliep in een hondenhok op het erf. Hij had een saai leven, want er viel weinig te bewaken. Boer Kraak had maar drie koeien en wie wil er nu een oude, magere koe stelen?
Bovendien had het de laatste tijd zoveel geregend, dat Rex soms de hele dag in zijn hok bleef liggen. Hij verveelde zich daarom meestal.
Maar er was één dag in de maand waar hij naar uitkeek, en dat was de dag van de volle maan. Rex vond het heerlijk om te huilen naar de maan. Dan sperde hij zijn bek zo wijd mogelijk open en dan kwam er dit geluid uit tot hij helemaal buiten adem was:
woewoewoewoewoewoewoeoooooooooooooo…
Zodra hij weer op adem was gekomen ging hij door met janken en dan kwam er dit geluid uit:
woewoewoewoewoewoewoeoooooooooooooo…
Hoor je het verschil?
Hij kon daar zo van genieten, vooral als ergens in de verte een andere hond antwoordde en daarna nog een hond en dan nog een, en uiteindelijk nog een, die zo ver weg was dat je hem nauwelijks nog kon horen huilen. Dan dachten alle honden uit de buurt even dat ze wolven waren, diep in de bossen van het koude noorden.
Maar elke keer gebeurde er weer hetzelfde. Rex was net lekker op dreef als boer Kraak een klomp uit zijn raam gooide en schreeuwde dat hij zijn bek moest houden, want boer Kraak hield van slapen. Soms vloog de klomp langs Rex heen, maar als hij raak was, deed het flink pijn en dan was Rex meteen stil.
“Rothond!” schreeuwde boer Kraak dan. “Waakhond van niets! Huilen kun je, en mij wakker maken! Maar als er een dief is lig je te slapen!”
Ook vandaag was de klomp hard aangekomen, pats op zijn kop. Maar wat boer Kraak had geschreeuwd was nog harder aangekomen. Want Rex wist best dat hij geen goede waakhond was. Als hij eenmaal sliep hoorde hij niets of niemand en op een keer hadden de vossen alle kippen gestolen zonder dat hij iets had gemerkt.
Met een zucht kroop Rex terug zijn hok in terwijl steeds meer honden naar de maan aan het zingen waren, want het maanlicht scheen betoverend tussen de jagende wolken. Ze jankten en huilden dat het een lieve lust was. Hij had toch zo’n zin om mee te doen!
Hij deed zijn poten over zijn oren om het gejank van de andere honden niet te horen, maar hoe hard hij ook zijn best deed, hij blééf ze horen. Zijn hele lijf kriebelde en zijn hart bonsde in zijn keel. Hij moest zichzelf inhouden om niet naar buiten te rennen en mee te huilen. Maar hij wist ook dat boer Kraak hem met de stok zou slaan als hij zijn bek weer opendeed.
De volle maan stond mooier aan de hemel dan ooit tevoren. Alle honden uit de buurt waren aan het huilen in het zilveren nachtlicht. Hier en daar, dichtbij en ver weg, overal klonken hun stemmen. Nog nooit hadden zoveel honden samen gezongen.
Uiteindelijk kon Rex zich niet meer inhouden. Hij sprong op en rende zijn hok uit.
“Woewoewoewoewoewoewoeoooooooooooo….,� jankte hij.
“Woewoewoewoewoewoewoeoooooooooooooo….�
Dà à r kwam boer Kraak de boerderij al uit rennen in zijn pyjama, met een stok in zijn hand. “Rotbeest!” schreeuwde hij woest. “Ik zal je leren mij wakker te maken!” Maar verder kwam hij niet. Want ojé! Wat zag hij daar?
De rivier was gestegen en de koeienstal liep onder water! En het water kwam steeds hoger… en hoger… en hoger…Â
Al snel klotste het om de hoeven van de drie magere koeien in hun stal, die angstig begonnen te loeien. De boer aarzelde niet. Hij rende zo snel mogelijk naar de schuur, gooide de deuren open en joeg de verschrikte beesten de wei in, die hogerop gelegen was en nog droog.
Rex had zich meteen in zijn hok verborgen toen hij de boze boer Kraak uit zijn boerderij zag aankomen met een stok. Vanuit zijn schuilplaats kon hij zien hoe de stal uiteindelijk instortte en wegdreef op de gezwollen rivier terwijl de boer hulpeloos moest toekijken.
Na een tijdje keerde boer Kraak zich om en liep naar Rex toe, de stok nog altijd in zijn vuist. Zijn lange schaduw viel dreigend over het hondenhok. Rex maakte zich zo klein mogelijk tegen de achterwand. Hij wist zeker dat hij ervan langs zou krijgen als nooit tevoren. Maar de boer ging op zijn hurken zitten, keek Rex aan en zei:
“Een goede waakhond ben je niet. Maar met je gejank naar de maan heb je me toch op tijd gewaarschuwd om mijn koeien te redden. Toeval? Wie zal het zeggen? Hoe dan ook, ik zal het niet vergeten. Van nu af aan mag je zoveel janken als je wilt.”
Kort daarna kreeg boer Kraak voor zijn verjaardag een tweede hond, die wél een goede waakhond was. Maar de boer vergat zijn belofte aan Rex niet. Eens in de maand, als het volle maan was en de twee honden samen zaten te janken, dan ging boer Kraak slapen bij zijn zuster, Maria Kraak, die in de stad woonde. Want daar hoorde je alleen maar auto’s en sirenes en toeters en schreeuwende mensen en gelukkig géén lawaai, zodat je heerlijk kon slapen.