CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Er was eens een klein konijntje, zo wit als een sneeuwvlokje. Het konijntje was altijd op zoek naar eten, want eten maakte hem dolblij en gelukkig. Op een dag kwam hij op een open veld en daar zat een jongen. De jongen zat daar te genieten van de zon. Het konijntje zag een mand en hij snuffelde met zijn neusje, hij rook iets lekkers, worteltjes, sla en nog wat anders dat het konijntje niet herkende.
De jongen was met zijn muziek mee aan het neuriën en het konijntje besloot om op een avontuurtje te gaan. Sluipend ging hij richting de mand zonder bang te zijn voor de jongen. Hoe dichterbij hij kwam, hoe sneller zijn hartje ging kloppen, totdat de jongen plotseling omkeek en het konijntje dichterbij zag komen.
Verstijfd stond het konijntje recht op. Maar de jongen lachte zachtjes en pakte wat plakjes gesneden wortel. Hij gooide ze richting het konijntje.

Verward liep het konijntje snuffelend richting de stukjes wortel, waakzaam, loerend naar de jongen die nog steeds naar hem keek. Zo kwam het konijntje bij de stukjes wortel en begon er aan te
knagen. De jongen lachte weer zachtjes terwijl hij zijn oordoppen uitdeed en zei zachtjes richting het konijntje, “Kom maar hier, het is oké”.
Het konijntje had natuurlijk geen idee wat de jongen zei, maar het merkte geen signalen van gevaar en de toon waarop de jongen sprak was lief en open. Het konijntje at de laatste stukjes wortel op en sloop langzaam richting de jongen.

Terwijl het konijntje zijn kant op kwam, begon de jongen tegen het konijntje te praten. Hij vertelde het konijntje dat hij pas in het dorp was komen wonen, dat hij nog geen vriendjes had en zijn ouders nogal druk waren. Hij vertelde het konijntje dat hij zich een klein beetje eenzaam voelde en dat hij blij was dat het konijntje naar hem toe was gekomen.
Het witte konijntje had geen idee waar de jongen het over had, maar liet door de bewegingen van zijn oortjes weten dat hij de jongen gehoord had. Rustig kwam de jongen naast het konijntje zitten en haalde nog wat stukjes wortel en sla uit de mand en legde deze voor het konijntje neer. Enthousiast begon het konijntje al het heerlijke eten op te eten.
De jongen praatte nog steeds, nu over dat hij uit een grote stad kwam en dat het voelde alsof hij in een andere wereld terecht was gekomen. Vogels die alsmaar aan het fluiten waren in plaats van alle sirenes, de hertjes die door het landschap aan het springen waren en de wilde paarden waarvan de manen dansten terwijl ze galoppeerden. Hij had niet verwacht dat het zo druk kon zijn in de natuur, al de dieren om hem heen die druk bezig waren met hun leven, alsmaar op pad. Het idee was fijn, want hij zelf was ook altijd onderweg toen hij in de stad woonde. “Zo,” dacht de jongen bij zichzelf, “ik ben eigenlijk ook maar een dier, altijd onderweg en wil eigenlijk ook alleen maar ergens wat eten vinden en slapen.”

Terwijl de jongen aan het praten was, had het konijntje al het eten opgegeten dat de jongen voor hem had neergelegd. Het eten had het konijntje goed gedaan, maar hij was er wel een beetje slaperig van geworden. De oogjes van het konijntje werden heel zwaar en begonnen zo langzaam dicht te gaan. De jongen was gestopt met praten en zag dat het konijntje in slaap aan het vallen was. Stilletjes en voorzichtig bewoog de jongen zijn hand richting het konijntje en begon het over zijn nek te kriebelen. De ogen van de het konijntje vielen dicht.
De jongen besloot om zijn oordopjes in te doen en wat naast het konijntje te liggen. Hij sloot zijn ogen en droomde weg in de golven van muziek.

~~~

De jongen werd wakker en zag dat het konijntje was verdwenen. Hij glimlachte terwijl hij naar de ondergaande zon keek. Heel de middag had hij daar gezeten en gelegen. Daar, helemaal alleen in de natuur, zonder andere mensen om hem heen. Alleen maar toch gelukkig, hij voelde dat hij thuis was in de natuur. Hij stond op om weer naar huis te gaan, want het was al bijna donker en zijn moeder zou zich vast zorgen maken.
Onderweg naar huis glimlachte hij naar iedereen en iedereen terug naar hem. Bij zijn thuis aangekomen deed hij de voordeur open en zag daar zijn moeder in de keuken staan. Ze keek om. Ze leek boos te zijn maar omdat hij naar haar glimlachte was de blik in haar ogen en uitdrukking in haar gezicht snel verdwenen.
“Mama,” zei de jongen, “ik ben blij dat we hier naar toe zijn verhuisd. Ik hou van jou.”
Terwijl hij dat vertelde was hij naar haar toe gelopen. Ze keek verbaasd op, waarop hij haar omhelsde, een stevige knuffel. Ze sloot haar ogen en stond zo met een glimlach in de keuken. Zachtjes zei ze, “ik hou ook van jou.”

Reageer!