Er is iets merkwaardigs aan de hand met één van de bomen in de Stationsstraat. De bewoners klagen al maanden dat de boom ziek is. ‘s Nachts komt er zo af en toe een geweldig kabaal uit de boom en sommigen beweren zelfs licht uit de stam te hebben zien stralen.
Deze boom staat recht voor het huis van Siv. Zij zou graag eens opblijven om te kijken wat er nu precies met de boom aan de hand is, maar dat mag niet van haar moeder. Siv vindt slapen maar stom. Wat een onzin om zo’n groot deel van de dag te verdoen met alleen maar liggen niks doen. Vanavond gaat ze weer een nieuwe list uitproberen om wakker te blijven.
Die nacht gaat precies om drie uur de wekker op haar smartphone. Ze kijkt even versuft om zich heen en gaat dan stilletjes op de vensterbank zitten. Siv tuurt, en tuurt, en tuurt… Ze ziet helemaal niks.
Maar dan hoort ze plots getrommel van buiten komen. Snel kijkt ze weer naar buiten en tot haar grote verbazing ziet ze een optocht van kleine wezentjes uit de boom komen. Ze hebben alle kleuren van de regenboog: rood, groen, paars, geel, blauw, oranje. Ze hebben een rond hoofd met een plat neusje, grote ogen en spierwit haar. Hun buikje is rond, net als de bierbuik van oom Cor. Siv knippert met haar ogen. Ziet ze dit nu echt?
Siv besluit de wezentjes eens van dichtbij te gaan bekijken. Ze klimt uit haar raam naar beneden en sluipt voorzichtig richting de wezentjes.
“Hallo hoihoi goedemorgen goedemiddag goedenavond goedenacht,” zegt een groen wezentje terwijl hij plotseling vanachter een struik tevoorschijn springt. Siv schrikt zich een hoedje en tuimelt achteruit op haar bips in de bloemen.
“Oi, daar zal mevrouw rode sjaal niet blij mee zijn,” zegt een geel wezentje dat net om de hoek komt kijken.
“Mevrouw rode sjaal?” zegt Siv verbaasd. Maar dan moet ze lachen, daar bedoelen ze vast haar moeder mee. “Uh, wie zijn jullie dan?” vraagt ze voorzichtig.
“Wij zijn de Droezels, ik ben Paars en dat zijn Groen en Geel. Blauw, Rood en Oranje zijn ook in de buurt,” zegt een paars wezentje verlegen. Daarna duikt het snel weer weg achter de rozenstruik. “Wij wonen in de boom daar,” wijst Groen.
“Wat zijn jullie aan het doen?” vraagt Siv.
“Wij verzamelen lekkers voor de boom waarin we wonen, zoals suikerklontjes, eikels en bessen. Die geven we aan de boom als dank voor het sap dat hij ons elke dag schenkt. Het is echt heerlijk, wil je een slokje proeven?” Snel huppelt Geel naar de boom en komt met een blaadje vol met lichtgevend geel sap terug.
Voorzichtig neemt Siv een slokje. “Maar dat is echt heerlijk!” roept ze uit.
“Dus jullie maken ‘s nachts die herrie?” vraagt ze dan.
“Herrie, ‘s nachts?” vraagt een blauw mannetje. “Ja,” zegt Siv, “er zijn mensen in de buurt die zeggen dat ze er niet van kunnen slapen.”
“Slapen, wat is dat?” vraagt Blauw.
“Tja, dat is iets heel doms dat volwassenen bedacht hebben. Als de grote wijzer van de klok op de twaalf staat en de kleine op de acht, dan moeten alle kinderen naar bed. Op een bed kun je gaan liggen. Het is heel zacht en dan trek je een deken tot over je oren om het lekker warm te hebben. Dan moet je je ogen dichtdoen en val je langzaam in slaap. En dan word je uren later pas weer wakker.”
“Maar wat doe je dan al die uren?” roept Geel verbaasd uit.
“Mijn moeder zegt dat je hoofd en lichaam dan uitrusten, zodat je de volgende dag weer volop energie hebt. Soms droom je ook. Dan is het net of je in een film terecht komt.”
“Maar dat klinkt geweldig!” roept Blauw. “Wij gaan dag en nacht maar door. Ik weet soms niet eens of het ochtend of middag of avond of nacht is. Mijn voeten doen zo’n zeer en mijn hoofd lijkt soms wel uit elkaar te barsten. Hoe doe je dat dan, slapen?”
Maar Siv kan geen antwoord meer geven: ze ziet het licht bij haar ouders op de slaapkamer aan gaan en klimt zo snel ze kan naar haar bed. Daar ligt ze nog maar net weer in als haar moeder haar hoofd om het hoekje van de deur doet.
De rest van de nacht is Siv erg moe, maar ze kan niet slapen. Haar armen en benen zijn zo onrustig. Ze hoort zachtjes trommelen en wil naar het raam lopen, maar merkt dan dat ze het zelf is: ze ligt met haar vingers op de bedrand te trommelen. Is dat niet gek?
Als ze de volgende ochtend uit de keuken komt lopen met de ontbijtgranen, schrikt ze zo erg dat ze de glazen pot bijna uit haar handen laat vallen. “Wat is dat?!” roept ze uit.
Haar vader volgt haar blik naar buiten. Daar staat namelijk iemand met een kleine boor een gat te maken in de boom van de Droezels. “Dat is de boomdokter van de gemeente, die gaat kijken wat er met de boom aan de hand is. De bewoners willen graag dat de gemeente de boom weghaalt, zodat ze weer kunnen slapen.”
“Nee, niet doen!” roept Siv boos en rent naar buiten. Daar hoort ze de man zeggen: “Er is helemaal niks mis met deze boom. Sterker nog, ik heb nog nooit zo’n gezonde boom gezien. Nee hoor, die laten we mooi staan.”
Siv haalt opgelucht adem en geeft een knipoog aan Groen, die net op dat moment zijn hoofd uit het boorgat steekt.