Het begint allemaal bij een tomaat en een wortel. Ze leven samen in de moestuin, alleen zijn ze niet bij elkaar. Wortel leeft aan de andere kant van de moestuin, ver van Tomaat. Ze hebben elkaar leren kennen toen ze nog kleine zaadjes waren. Toen hebben ze elkaar beloofd om beste vrienden te blijven, hoe ver ze ook uit elkaar zouden zijn.
En elke dag denkt Wortel aan Tomaat. Hij zou hem graag nog eens zien, maar dat is tegen de regels. Als zijn broers zouden weten dat hij bevriend is met een tomaat, dan zouden ze hem nog meer pesten. Wortel is altijd anders geweest dan al zijn broers. Hij is minder groot, minder sterk, minder hard. Zijn broers pesten hem er altijd mee, maar Wortel laat zijn hoofd nooit hangen. Hij probeert altijd beter te zijn dan de rest.
Als hij dan toch eens iets doet wat niet mag, dreigen zijn broers er altijd mee dat hij niet mee zou mogen naar de winkel. Daar is Wortel wel wat bang van. Hij wil zo graag weten hoe die winkel eruitziet. Iedereen heeft het er altijd over, maar niemand weet hoe het eigenlijk echt is.
Zijn broers tikken hem op zijn hoofd en wijzen naar het poortje. Daar is de boer. Iedereen is stil terwijl de boer langs de wortels wandelt. Hij heeft een grote emmer in zijn handen. Wat zou hij daarmee doen? Hij wandelt weg en iedereen begint weer te praten.
Wortel weet eigenlijk niet precies waar in de moestuin Tomaat zit. Er heeft ooit eens een ui tegen hem gezegd dat de tomaten helemaal aan de achterkant zitten. Uien kunnen het wel weten, zij ontsnappen vaak en doen dingen die ze niet mogen. Het is verboden om rond te wandelen in de moestuin, toch doen uien het.
Wortel wou dat hij ook een ui was. Ze zijn zo groot en stoer. Wortels zijn er niks tegen. Zelfs zijn broers zijn stil als de uien voorbij wandelen en dat zie je niet vaak.
Wortel hoort zijn broers zeggen dat ze volgende week worden geoogst. Dat betekent dat ze volgende week al naar de winkel moeten. Die magische plaats waar iedereen het altijd over heeft. Maar dat betekent dat hij niet veel tijd meer heeft om een goed plan te bedenken om tot bij Tomaat te komen. Het moet subtiel gebeuren, hij wil niet gezien worden, want dan komt hij in de problemen. Wat als Wortel nu eens wacht tot al zijn broers slapen en dan probeert weg te glippen? Dat moet lukken.
De zon staat laag, dat betekent dat het bijna nacht is. Dan kan hij zijn plan uitvoeren. Wortel moet gewoon zorgen dat hij zelf niet in slaap valt en wachten tot zijn broers in slaap vallen, simpel toch?
Zijn broers tikken Wortel op zijn schouder. Daar is de boer weer.
“Het zijn de tomaten,” fluistert een van zijn broers.
Wortel probeert in de emmer te kijken en inderdaad: hij ziet het puntje van hun haren. Daar moet hij wel in zitten, het kan niet anders. Zouden zij al eerder naar de winkel gaan? Hij moet het weten, hij wil zijn vriend nog één keer zien voor ze allebei hun eigen weg gaan. Dus hij besluit de boer te volgen.
Hij rukt zich los van de aarde en rent achter de boer aan. Hij hoort zijn broers roepen, maar Wortel kijkt niet om. Dit mag hij mag niet verpesten.
De boer gaat door het poortje. Wortel kruipt onder het poortje. “Wow! Er staat hier wel een heel grote serre. Is dit de winkel?”
De boer gaat naar binnen. Wortel volgt. Het is zo groot, er staan hier dingen die hij nog nooit in zijn hele wortelleven gezien heeft. De boer zet de grote emmer neer en loopt door. Hopelijk heeft hij hem niet gezien. Wortel wandelt dichter bij de emmer en hoort de tomaten al praten. Dit is het moment waar hij al zo lang op gewacht heeft. Wortel zal eindelijk zijn beste vriend terugzien!
Hij klimt op de emmer en kijkt over de rand. Hij schrikt. Dit zijn helemaal geen tomaten, dit zijn paprika’s.
“Sorry, ik denk… euh… ik zal maar eens gaan,” zegt Wortel. Hij klimt van de emmer af. Teleurgesteld wandelt hij naar buiten. Wat zullen zijn broers met hem lachen.
“Wortel?” hoort hij iemand zeggen. Hij draait zich om en daar staat hij, Tomaat.
“Tomaat! Ben jij dat?” reageert Wortel verbaasd.
Tomaat lacht en geeft Wortel een knuffel. “Wat heb ik jou gemist,” zegt hij. Hij trekt zijn kameraad mee naar buiten. “We moeten hier weg, het is hier niet veilig. De winkel is niet zo een magische plaats zoals ze zeggen. We worden er verkocht en ze maken soep van ons,” legt hij uit.
“Wat is soep?” vraagt Wortel.
“Ik zal je het wel eens uitleggen. Nu wegwezen!” Hij wandelt weg en Wortel volgt hem. Ze zullen samen heel gelukkig worden, dat weet hij.