Er wordt geklopt op de deur. Appeltje doet open. En wie staat daar? Het is zijn allerbeste vriend, Eitje. “Hoi, wat fijn dat ik je zie”, zegt Appeltje.
“Hoi”, zegt Eitje, “heb je zin om mee te gaan naar het speelpark?”
“Naar het speelpark?” Appeltje springt op en neer van blijdschap. “Joepie! naar het speelpark!”
“Ja”, zegt Eitje. “We gaan met de auto en ik heb alles al ingepakt. De bal, knikkers, limonade, de boterhammen met pindakaas en een kleed om op te zitten.”
Appeltje stapt in en gaat op de achterbank zitten. Eitje zit achter het stuur. Toet! Toet! Daar gaan ze. Het is fijn in de auto. De zon schijnt en de lucht is blauw. Al gauw zien zij een bord langs de weg. Er staat op:
SPEELPARK 5 KM
Appeltje en Eitje hebben heel veel zin vandaag. Ze parkeren de auto en pakken ieder een tas met alle spullen. De tas van Eitje is heel licht. Hier zit alleen een bal in. De tas van Appeltje is best zwaar. Hij draagt alle picknickspullen.
Hand in hand lopen zij door het park op zoek naar de speeltuin. Ze leggen de tassen achter een boom en gaan klimmen en klauteren.
“Kijk eens Eitje, hoe hoog ik al ben!” roept Appeltje.
“Kijk eens hoe ik durf te glijden!” lacht Eitje.
Om de beurt klimmen en glijden Appeltje en Eitje. Ze hebben veel pret en na een tijdje zijn ze uitgespeeld in de speeltuin.
Eitje roept: “Nu gaan we met de bal! Goed?”
“Ja leuk!” roept Appeltje.
Ze pakken de bal en gooien naar elkaar. Overgooien, heet dat. Heel zacht en dan héél hard en daarna héél hoog. Ze gaan ook ver gooien en tellen hoe vaak ze kunnen vangen.
“En nu gaan we verstoppertje spelen. Appeltje, jij mag je eerst verstoppen, dan tel ik tot tien.”
Eitje doet zijn handen voor zijn ogen en telt: “Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien…”
Appeltje rent weg en kruipt onder een struik.
“Wie niet weg is, is gezien, ik kom!” roept Eitje hard.
Hij gaat zoeken, maar Appeltje heeft zich goed verstopt. Het is ook moeilijk om die groene Appeltje te zien tussen de groene struiken.
“Zeg eens wat!” roept Eitje als hij al overal heeft gekeken.
“Piep, piep!” roept Appeltje.
En ja hoor, daar ziet Eitje de dikke billen van Appeltje. “Appeltje gezien!” roept hij.
Nu is Appeltje aan de beurt, maar als hij zijn handen stijf voor zijn ogen doet, is het ineens héél donker.
Appeltje is bang in het donker. Hij verschuift zijn hand een beetje. Gelukkig! Nu is het weer licht. Appeltje telt en kijkt onder zijn hand door. Hij ziet waar Eitje zich verstopt.
“Negen, tien, wie niet weg is, is gezien! Ik kom!” roept hij.
Eitje denkt dat hij zich heel goed heeft verstopt, maar Appeltje vindt hem meteen.
“Hoe kan dat nu?” vraagt Eitje.
“Tja, ik kan gewoon goed zoeken”, zegt Appeltje.
Ze spelen verder. Appeltje mag zich weer verstoppen en Eitje gaat weer tellen. Hij roept heel hard: “Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien wie niet weg is, is gezien! Ik kom!”
En wéér kan Eitje Appeltje niet vinden. Hij zoekt en hij zoekt en hij zoekt. En wéér moet Eitje vragen: “Appeltje, zeg eens piep!”
Appeltje roept met een gek stemmetje: “Pieperdepieppiep!”
Aha! Daar is Appeltje. “Appeltje gevonden!” roept Eitje blij.
Daarna moet Appeltje tellen en zoeken. Hij doet zijn handen half over zijn ogen. Zo is het gelukkig nog een beetje licht. Hij telt tot tien. Hij gluurt opnieuw onder zijn hand door en ziet waar Eitje zich verstopt. Dan roept hij: “Wie niet weg is, is gezien! Ik kom!”
Maar Eitje heeft gezien dat Appeltje stiekem heeft gegluurd. En hij wordt toch zó verschrikkelijk boos!
Ze krijgen vreselijke ruzie!
“Stomme appelflap!” roept Eitje. “Je kan niet eens eerlijk spelen!”
“Stomme eierdop!” roept Appeltje. “Altijd zeuren, dát kan je!”
“Ach jij, appelflap!” brult Eitje.
Appeltje roept terug: “Gebakken ei!”
“Appelmoes!”
“Geklutst ei!”
“Appelschil!”
“Eierbrij!”
“Appelprut!”
“Eierdooier!”
“Appeltaart!”
“Eierbil!”
“Appelbil!”
Ineens moeten ze zó vreselijk lachen om hun eigen rare woorden! Ze blijven maar roepen: ‘Appelbil!’ en: ‘Eierbil’. Ze vallen gewoon op de grond van het lachen. Ha, ha, ha! Ze lachen zich slap!
Als ze zijn uitgelachen, zegt Appeltje: “We hebben nog niet eens gegeten.”
En samen pakken ze de picknickspullen en leggen een kleed op het gras. Daarna halen ze de boterhammen en de limonade uit de tas. Ze gaan lekker zitten smullen.
“Wat heb je lekkere dingen meegenomen, Eitje”, zegt Appeltje met volle mond.
“En wat ben ik blij dat we niet meer boos op elkaar zijn”, zegt Eitje.
“Weet je”, zegt Appeltje, “ik had wel gegluurd. Ik vond het zo eng donker met mijn handen voor mijn ogen.”
“Ach”, zegt Eitje, “het is niet erg. Je blijft toch mijn beste vriend!”
“En jij de mijne!” lacht Appeltje.
Het is tijd om naar huis te gaan. Ze doen alle picknickspullen in één tas. Daarna lopen ze naar de uitgang van Speelpark.
“Het was een fijne dag”, zegt Appeltje. “Dank je wel dat ik mee mocht.”
“Ja”, zegt Eitje, “een echte beste-vrienden-dag.”
Appeltje knikt. Hij slaat zijn arm om Eitje heen. Zo lopen ze naar de auto. En even later rijden ze weer terug naar huis.