Op een dag was kabouter Pim door het kabouterbos aan het wandelen. Hij had een rugzak mee met eten en drinken zodat hij ‘s middags niet naar huis moest. Zo kon hij een hele grote wandeling maken. Hij kwam op plekken waar hij nooit eerder was geweest en vond veel mooie bloemen en planten onderweg. Telkens hield hij even halt om goed te kijken. Kabouter Pim hield veel van bloemen en planten.

‘s Middags had hij een mooi plekje gevonden om zijn boterhammetjes te eten: zacht gras aan de rand van een vrolijk kabbelend beekje. Hij vulde zijn drinkfles bij met fris en helder water en zocht dan een plaatsje in de schaduw. Pim ging zitten en deed zijn rugzakje open. Er waren boterhammetjes met kaas en andere met vlees. Hij had die zelf gemaakt, ‘s ochtends vroeg. Nu, na de flinke wandeling die hij al had gedaan, smaakten ze heerlijk!
Toen zijn buikje lekker vol was, legde hij zich even achterover in het zachte gras. Hij wou een klein beetje rusten voor hij verder ging. Het duurde echter niet lang tot hij in slaap viel…

Kabouter Pim werd wakker, want hij hoorde iets. Iemand was een heel droevig liedje aan het zingen. Maar het was wel heel mooi gezongen. Pim pakte zijn spullen en ging stilletjes op zoek naar de oorzaak van het gezang. Steeds verder ging hij langs het beekje stroomopwaarts. Er was geen paadje, hij moest zelf zijn weg zoeken tussen de planten en de struiken. Wat een avontuur!
Na een flink eind stappen kwam hij bij een grote struik. De takken van de struik hadden scherpe punten, daar kon hij zich niet doorheen wurmen. Hij ging naar links langs de struik, maar kwam uit bij de beek. Dan ging hij maar terug en probeerde langs rechts rond de struik te komen. Maar ook dat lukte niet, want er stonden nog meer struiken, allemaal met elkaar vergroeid. Hij bleef maar langs de struiken stappen, maar kwam uiteindelijk ook bij de beek uit. Er was hier een plek helemaal omringd door die scherpe struiken!

Hij wou nu niet opgeven, hij hoorde het gezang heel dichtbij. Het kwam van uit het midden van die struiken. Pim zette zich neer op een steen, keek rond en dacht na. Als hij nu een bootje zou maken om op het beekje te varen? Maar nee, er was geen hout genoeg hier om een boot te maken. En zelfs al zou dat lukken, dan was er nog geen garantie dat hij langs de beek een plek zou vinden waar geen struiken stonden. Misschien kon hij een schild vlechten van twijgjes? Nee, dat zou hem niet helemaal beschermen tegen de doornen.

Aha! Er stond een grote boom tussen de struiken. Als hij op die boom kon geraken, dan kon hij langs een tak de struiken oversteken. Maar ook de stam van de boom stond al in de struiken, dus daar kon hij ook niet bij. Was hij nu maar groot genoeg om aan de takken te kunnen…
Maar dat was het! Hij kon een ladder maken met het hout uit het bos!

Meteen ging hij aan de slag. Na een tijd stevig doorwerken had hij een lange ladder gemaakt. Voorzichtig droeg hij hem tot aan de struiken en… ja hoor, hij kon de ladder tegen een tak van de boom zetten. Pim klom naar boven langs zijn ladder en kon zo op de tak van de boom. Van daar kon hij naar een andere tak, dan weer naar een andere, en zo verder tot hij een tak had die over de struiken hing. Op zijn handen en zijn knieën kroop Pim langs die tak om te kunnen zien wat er in de ring van struiken stond. En het was… een bloem?
Ja, een mooie bloem. Die bloem was de mooiste bloem die Pim ooit gezien had! En het was een heel speciale bloem, dat zag Pim wel meteen: ze had oogjes en een mond en een klein groen neusje, en twee van haar blaadjes hadden kleine sprietjes die er uit zagen als vingers. Ze zag er wel verdrietig uit…

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

Pim besloot de bloem te troosten. Hij klom terug naar de tak waar zijn ladder stond, trok zijn ladder de boom in en droeg ‘m naar de tak die over de struiken hing. Daar liet hij zijn ladder terug zakken tot hij op de grond stond. Dan klom Pim langs zijn ladder naar beneden.
Het gezang was ondertussen opgehouden. De bloem had de ladder zien zakken en keek verbaasd toen even later ook een kabouter naar beneden kwam.
“Hallo,” zei Pim, “ik ben Pim de kabouter. Ik hoorde je zingen!”
De bloem keek Pim nieuwsgierig aan.
“Ik doe je niks hoor! Toen ik zag dat je zo verdrietig aan het zingen was, wou ik gewoon komen kijken of ik je misschien kon helpen. Ik hou van bloemen en vind het niet leuk als ze triestig zijn.”
“Oh… Eum, ik ben Margriet… En ik zing heel graag,” antwoordde de bloem.
“Waarom ben je dan zo verdrietig Margriet?” vroeg Pim verbaasd, “als ik iets doe dat ik graag doe, dan ben ik meestal vrolijk.”

Margriet keek triestig naar Pim. Het leek dat ze elk moment in huilen kon uitbarsten. Pim kon het niet aanzien en stapte dichterbij om haar voorzichtig een knuffel te geven.
“Het… snik… is niet van het zingen… snik… dat ik verdrietig ben,” antwoordde Margriet, “snik… maar omdat ik… snik… zo alléén ben hier.”
Pim keek eens goed. Tja, ze had inderdaad geen voeten, dus ze kon niet op zoek naar vriendjes. En vanzelf zouden anderen haar ook niet vinden met al die scherpe struiken rond haar.
“Margriet, als je dat wil… Dan kun je wel met mij mee naar huis?”
“Ohh, meen je dat echt?! Dat zou fantastisch zijn!” riep Margriet blij.

En zo gezegd, zo gedaan. Pim had een schopje in zijn rugzak zitten en gebruikte dat om Margriet voorzichtig uit te graven. Dan deed hij aarde in zijn rugzak en plantte Margriet daarin. Zo kon hij haar op zijn rug dragen. Wat slim van Pim!
Met Margriet op zijn rug kon hij de ladder omhoog en, na de ladder verplaatst te hebben naar de andere kant van de boom, weer omlaag. Toen Margriet zag dat ze vrij was, begon ze weer te zingen. Zo vertrokken ze samen naar het huisje van Pim. Margriet zong bijna heel de weg prachtige vrolijke liedjes! En dat vond Pim heerlijk. Ze zouden vast goeie vrienden worden!

Reageer!