Het is zomervakantie. Cas is met zijn ouders op vakantie in Spanje. En hij vindt het helemaal geweldig. Hij vindt het leuk dat zijn ouders niet hoeven te werken en de hele dag bij hem blijven. Hij vindt het leuk dat ze elke dag een ijsje gaan eten. Hij vindt het leuk dat het zo’n mooi weer is.
En wat hij het allerleukste vindt, is het strand. Cas heeft al samen met een Frans meisje een zandkasteel gebouwd en met een Duitse jongen gevoetbald. Hij is heel erg benieuwd wie hij vandaag zal ontmoeten.
Omdat het vandaag wel heel warm is, wil zijn vader met Cas gaan zwemmen. Zijn moeder doet hem bezorgd een zwemgordel om. Cas vindt dat natuurlijk onzin, want hij kan al ontzettend goed zwemmen. Het water is wel nog een beetje fris. Cas krijgt er kippenvel van. Hij is flink aan het watertrappelen, maar zijn vader kan nog gewoon staan.
“Op een dag word jij groter dan mij en dan kun jij nog veel verder de zee in,” zegt zijn vader.
Cas hoopt maar dat het waar is, want al dat getrappel is behoorlijk vermoeiend. Hij besluit even op zijn rug te drijven om uit te rusten.
En natuurlijk, net op het moment dat hij even ontspant en niet oplet, gaat het mis. Er komt ineens een grote golf, die Cas mee de zee in sleurt. Cas probeert weer te trappelen, maar de stroming is te sterk. Hij vindt het niet meer leuk. Nu is hij zijn moeder toch wel dankbaar voor die zwemgordel. Hij vraagt zich af hoe dit zal aflopen.
Gelukkig wordt de zee weer kalm en kan Cas toch weer terugzwemmen naar het strand. Hij heeft al een paar flinke slagen gemaakt, als hem ineens opvalt dat het strand helemaal niet dichterbij komt. De mensen op het strand zijn net poppetjes. Hij hoort ook niets anders dan het klotsen van het water. Hij is blijkbaar verder van het strand dan hij dacht. Hij wordt nu wel heel ongerust. Zo ver kan hij nog helemaal niet zwemmen, zelfs niet met een zwemgordel. Cas zou wel willen huilen, maar met zo veel water om hem heen, lijkt hem dat geen goede oplossing.
Dan ziet hij iets dobberen. Het is een grote zeemeeuw. Cas vindt het fijn dat hij niet meer alleen is en zwemt naar de meeuw. Als de meeuw hem ziet, begint ‘ie luid te krijsen. Cas laat zich niet tegenhouden en komt nog dichterbij. De meeuw probeert weg te vliegen, maar hij valt direct weer terug in het water. Cas heeft gezien dat de meeuw zijn linkervleugel niet goed kan bewegen. Cas weet nog niet zo veel over vogels, maar hij weet bijna zeker dat de meeuw doodgaat als hij hier zo blijft dobberen. Dat vindt Cas niet iets dat hij zomaar kan laten gebeuren.
Ineens wordt hij overspoeld door gevoelens. Hij voelt zich groot worden. Hij is de enige hier die de meeuw kan redden. Hij moet de meeuw redden, anders gaat ‘ie misschien dood! Cas voelt zich net een leeuw. Een superleeuw. Vastbesloten zwemt hij op de meeuw af. De meeuw vliegt weer op, maar Cas zwemt door. Als de meeuw in het water valt, kan Cas hem aanraken. Heel voorzichtig pakt hij de meeuw op en zet hem op zijn hoofd. Cas hoopt dat de meeuw begrijpt dat hij hem probeert te helpen.
Een paar minuten geleden nog, dacht Cas dat hij nooit naar het strand zou kunnen zwemmen. Maar nu mag hij niet meer opgeven. Het gaat hier over heel belangrijke zaken. Over leven en dood. Cas voelt de meeuw op zijn hoofd. Hij moet doorgaan. Dapper zwemt hij door. Schoolslag, met zijn hoofd boven water gehouden. Armen. Benen. Armen. Benen. Hij voelt dat hij moe wordt. Zijn armen worden steeds zwaarder. Cas moet nu flink doorbijten, maar de meeuw op zijn hoofd geeft hem kracht. Hij is een leven aan het redden. Hij is een superleeuw.
Het strand komt nu wel dichterbij, maar de mensen zijn nog steeds heel klein. De andere kinderen in het water zijn nog veel te ver weg. Misschien gaat het hem toch niet lukken. Cas begint de moed te verliezen. De zee is zo groot en hij is nog maar zo klein. Hij begint langzamer te zwemmen. Hij heeft het tenminste geprobeerd.
Dan begint de meeuw weer te krijsen. Alsof hij Cas wil aanmoedigen. Cas voelt hoe de meeuw zijn sterke rechtervleugel uitslaat. Cas voelt de kracht weer terug in zijn lichaam stromen. Ze zijn een team. Een superteam. En dit superteam gaat de finish halen. Het moet.
Eindelijk, helemaal uitgeput en met een rood hoofd, komt Cas weer terug bij het strand. Hij kan weer staan. Hij is zo opgelucht en zo moe, maar vooral ook heel erg trots. Hij heeft de meeuw voorzichtig van zijn hoofd getild en houdt hem nu in zijn armen. Dan komen zijn ouders door het water naar hem toe gerend. Ze moeten allebei huilen.
“De strandwachters waren al naar je aan het zoeken, maar niemand kon je vinden. We waren zo bang dat we je kwijt zouden raken.”
Cas begrijpt dat zijn ouders bezorgd waren, maar dat vindt hij nu wel een beetje overdreven.
“Ik ben een superleeuw,” zegt hij trots. “Deze meeuw kan niet meer vliegen, maar ik heb hem gered.”
Dan pas kijken zijn ouders naar de meeuw. “Als hij niet meer kan vliegen, moet hij naar de dierenarts,” zegt zijn moeder, allang blij dat Cas weer veilig terug is.
De dierenarts spreekt alleen maar Spaans. Dat is wel wat lastig, maar als zijn vader de meeuw vasthoudt, demonstreert Cas hoe de meeuw probeerde te vliegen. De dierenarts begrijpt dat hij naar de linkervleugel moet kijken. De vleugel is gelukkig niet gebroken, maar moet wel gespalkt worden. De meeuw zal een paar dagen bij de dierenarts moeten blijven, daarna zal hij gewoon weer kunnen vliegen.
Cas gaat iedere dag bij de dierenarts kijken. De meeuw kan zijn vleugel steeds beter bewegen. Als de meeuw mag worden vrijgelaten, komen zijn ouders ook mee. Zelfs de assistenten van de dierenarts komen kijken. Ze weten allemaal dat Cas de meeuw heeft gered en ze vinden dat allemaal heel knap van hem.
De dierenarts geeft hem een schouderklopje. “Eres un león,” zegt hij. En daar is Cas het helemaal mee eens. Hij is een superleeuw.