CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

“Joris, doe eens open. Er wordt gebeld.”
“Ja, moeder.”
“Wie is het Joris?”
“Een hele grote meneer.”
“Wat voor grote meneer?”
“Een meneer met een zwarte baard.”
“Wie is het dan?”
“Wie bent u meneer?” vraagt Joris.
“Ik ben de houthakker uit het bos.”
Moeder heeft het gehoord.
“Oh, laat hem maar binnen, Joris. Ik kom direct beneden.”
Moeder maakt gauw haar werk af. Ze is bedden aan het afhalen. Het is tijd voor schone lakens.

Even later komt ze beneden.
De houthakker zit op het puntje van de stoel. Hij is zo breed dat hij er niet in past. In de hal staan zijn enorme laarzen en zijn bijl. In één van zijn sokken zit een groot gat waar een vuile teen doorheen steekt.
“Dag meneer de houthakker,” zegt moeder en steekt haar hand naar hem uit.
De houthakker staat op, veegt zijn hand af aan zijn bruine leren broek en geeft moeder voorzichtig een hand.
“Wilt u een kopje thee? Drinkt u suiker in de thee?”
“Alsjeblieft,” zegt de houthakker, gaat zitten en barst in tranen uit.
“Wat gebeurt er? U huilt,” roept moeder. Dat heeft ze nog nooit gezien. Zo’n grote sterke man die opeens gaat huilen.
“Ik weet niet wat ik doen moet,” zegt de houthakker en probeert met een grote rode zakdoek de tranen uit zijn ogen te wrijven. “Ik weet me geen raad.”
“Kom, kom,” zegt moeder. “Zo erg zal het toch niet zijn? Zo’n grote houthakker mag toch niet huilen.” Moeder klopt hem op de rug.
“Ik ben zo ongelukkig,” zegt de houthakker en opnieuw rollen grote tranen over zijn wangen.
“Maar wat is er dan beste man?”
De houthakker kijkt in het rond. “Niemand kan ons hier horen, hè?”
“Er is niemand anders.”
“Dan is het goed. Ik uh…, ik ben verliefd.”
“Maar dat is toch geweldig,” zegt moeder.
De houthakker knikt en zegt: “Dat is wel zo. Maar ik weet niets van vrouwen.”
Hij durft moeder niet aan te kijken. Moeder legt haar hand op de arm van de houthakker en als hij op kijkt, lacht ze hem vriendelijk toe. Hij gaat verder:
“Ik weet heel veel van bomen, hoe je die om moet hakken en hoe je mooi brandhout van ze kunt maken, dat weet ik allemaal. Maar van vrouwen weet ik echt niets en nu wil ze bij mij op visite komen.” Hij barst weer in snikken uit.
Moeder kijkt de houthakker glimlachend aan. “Dat is toch fijn?”
“Ik durf haar mijn huis niet te laten zien.”
“Wat is er mis mee?”
“Het is gemaakt van ruwe boomstammen. Dat is voor mij goed genoeg. Maar Truusje is zo mooi, zo lief. Ze is een echte dame, moet u weten. Die kan ik toch niet in zo’n huis ontvangen?”
Moeder knikt. “Dat begrijp ik, maar waarom komt u dan bij mij?”
“Een paar dagen geleden heb ik bij uw buurman meneer Hinkepink een lading haardhout gebracht. Toen ik uw huisje zag, wist ik direct: dat is een vrouw met smaak. En toen dacht ik, misschien wilt u mij helpen mijn huis op te knappen?”
Moeder moet lachen omdat de grote houthakker zo sip kijkt.
“Natuurlijk wil ik u helpen.”
Moeder staat op en zegt: “Ik ga even een paar boterhammen smeren voor over de middag. Zullen we dan direct maar gaan kijken?”
“Wat geweldig dat u me wilt helpen,” zegt de houthakker met een blij gezicht.
“En dan nog wat,” zegt moeder. “Laat die sok maar hier, dan zal ik hem voor u stoppen.”
Haastig trekt de houthakker zijn sok uit en probeert zijn vuile voet onder de stoel te verbergen. Hij is er een beetje rood van geworden.
Joris en Hondje gaan ook mee. Joris draagt de mand met boterhammen. Moeder denkt dat het wel de hele dag zal duren. Een huis van een houthakker knap je niet zomaar op.

Als je niet weet dat er een huis staat, zou je er voorbijlopen. Het huis van de houthakker is tussen de bomen verscholen. Het is gebouwd van ruwe boomstammen, daardoor kun je het haast niet zien tussen de andere bomen. Het is groot en stoer en prima voor een houthakker, maar niet voor een dame.
Moeder begrijpt best waarom de houthakker steeds moet huilen. Ze loopt rond door het huis en kijkt haar ogen uit. Ze is gewend aan haar eigen huisje dat schoon is en opgeruimd. Hoe langer ze rondloopt, hoe meer ze haar hoofd laat hangen. Ze had gedacht dat ze met wat poetsen, een paar gordijnen voor de ramen en een bloemetje op tafel al een heel eind zou zijn. Het huis is niet alleen maar van ruw hout, het is nog vreselijk smerig ook.
“Wanneer heb je je huis voor het laatst schoon gemaakt?” vraagt ze.
De houthakker lacht verlegen. “Waarom zou ik?”
Moeder schudt haar hoofd.
“U kunt me toch wel helpen?” vraagt hij.
“Wanneer komt ze?”
“Morgen.”
“Denk je dat ik toveren kan?” zegt moeder en haar ogen worden donker.
De houthakker haalt met veel lawaai zijn neus op.
“Nu ga je niet opnieuw huilen,” zegt moeder. “Daar schieten we niets mee op.”
De houthakker staat met afhangende schouders en grote, treurige ogen naar moeder te kijken,
Joris fluistert zijn moeder in het oor: “U kunt toch toveren.”
“Sstt, dat mag niemand weten, dat weet je toch.”
Moeder kijkt naar de houthakker, die met zijn vingers staat te draaien.
“Moet u nog niet een paar bomen omhakken?” vraagt ze. “Dan zal ik zien wat ik hier kan doen.”
Het gezicht van de houthakker wordt helemaal blij. Bomen omhakken, daar is hij goed in. Hij haalt zijn grote bijl uit het schuurtje, zwaait hem over zijn schouder en loopt fluitend het bos in. Volgens hem komt alles goed.

Als de houthakker weg is, vraagt Joris aan moeder:
“Is verliefd zijn een soort ziekte, moeder?”
Moeder glimlacht en zegt: “Daar lijkt het wel op, hè?”
“De houthakker moet steeds huilen.”
“Als je verliefd bent, dan wil je altijd bij elkaar zijn.”
“Oh,” zegt Joris en trekt een denkrimpel in zijn voorhoofd. “Zoals jij en vader?”
“Ja, zoiets.”
“Maar jullie huilen toch nooit?”
“Soms is dat in het begin zo bij verliefde mensen.”
Joris snapt er niet veel van. Wat kunnen grote mensen toch raar doen.

Moeder loopt door het huis van de houthakker en schudt haar hoofd. Hier is geen beginnen aan. Het ziet er overal even vies en smerig uit.
Ze loopt naar buiten. Daar zitten Joris en Hondje geduldig op haar te wachten. Moeder loopt nog een keer rond het huis. Dan neemt ze een besluit. Ze sluit haar ogen, strekt haar armen uit in de richting van het huis en fluistert een lange toverspreuk.
“Er gebeurt nog niks, moeder.”
“Even geduld Joris, dit is niet zomaar een simpel kunstje.”
Vanuit het niets daalt er ineens een soort blauwe mistsluier om het huis heen.
Moeder knikt en zegt: “Nu gaat het beginnen.”
Inderdaad ineens gebeurt er van alles. Er klinken allerlei geluiden alsof er een heleboel schoonmakers in het huis bezig zijn. De ramen zijn ineens blinkend schoon en er verschijnen gordijntjes. Er komen glanzende rode dakpannen op het dak. De muren worden witgekalkt. Er hangen bloembakken met uitbundig bloeiende geraniums aan de vensterbanken.
Joris zit toe te kijken. Hij weet dat moeder kan toveren, maar dit lijkt wel een wonder.
“Moeder, wat geweldig,” zegt hij.
“Sssst,” zegt moeder. “Het is bijna klaar.”
Moeder heeft het nog niet gezegd of de geluiden verstommen.

Loopt het goed af met de toverij van moeder? En wat vindt de houthakker van z’n opgeknapte huisje? Morgen gaat het verhaal verder!

Reageer!