Deel I nog niet gelezen? Even terugspoelen!
Nog nooit eerder hadden Maxime en Jules zich zo gehaast ‘s ochtends. Om 8 uur werden ze wakker, aten zo snel mogelijk hun boterhammetjes op en gingen dan meteen naar boven om zich klaar te maken. Geen getreuzel, niet spelen met het eten, geen ruzie met zus Sophie. Oma en opa begrepen er helemaal niets van. Maar zij wisten dan ook niet dat Maxime en Jules vandaag grootse plannen hadden.
Na het horen van het stoere verhaal van piraat Surleau, hadden ze beslist dat zij op zoek zouden gaan naar de schat die hij verstopt had in het dorpje. Volgens de oude man die ze gisteren in het park hadden ontmoet, zou de schatkaart in het dorpsmuseum liggen.
Maxime keek in de spiegel van de badkamer en zette twee zwarte strepen op elke wang. Met zijn legerbroek en zwarte trui aan zou hij zeker niet opvallen.
“Wat zie jij er gek uit!” grapte Jules toen hij de badkamer binnenkwam.
“Kom hier Jules, dan geef ik je ook zwarte strepen op je wangen. Het is heel belangrijk dat we niet opvallen bij de vijand!” zei Maxime ernstig.
Jules keek verbaasd. “Welke vijand is er dan?”
“Je weet nooit wie er nog op zoek is naar de schat! Maar goed, we hebben al genoeg tijd verloren. Tijd om naar het museum te gaan,” zei Maxime.
De twee broers liepen zo snel mogelijk van de trap richting de achterdeur die naar de tuin leidde.
“Oma, wij gaan spelen in het park!” riep Maxime nog snel.
“Oke, veel plezier!” hoorden ze oma roepen.
Even later stonden Maxime en Jules terug bij het bankje waar de man gisteren zat. Vanaf die plek waren 3 paadjes aangelegd; het paadje vanwaar ze kwamen, dat langs de tuin van oma en opa liep, en nog twee andere paadjes.
“Weet jij nog welke kant we uit moeten?” vroeg Maxime.
“Euhm het rechtse pad…. of nee… het linkse pad…. neenee toch het rechtse denk ik,” aarzelde Jules.
“Denk je? Ik hoop dat je juist bent Jules! Ik wil geen tijd meer verliezen,” zei Maxime, en met die woorden vertrok hij op het rechtste pad.
Na een hele wandeling kwamen ze in een bos terecht met een splitsing en op het eind van elk pad was er een gebouw te zien.
“Het is het best als we elk een pad nemen en kijken of dat het museum is. En dan spreken we terug hier af en kunnen we samen naar het museum gaan,” zei Maxime.
“Is goed, tot straks,” antwoorde Jules. Maxime keek nog even Jules na op zijn pad en vervolgens vertrok hij zelf naar het gebouw op het andere pad.
Even later kwam Maxime aan, hij keek door het raampje en zag een oud koppeltje bij de haard zitten. Een gewoon huisje dus. Op het moment dat hij wilde terugkeren, hoorde hij een ijselijke gil. Dat was de stem van Jules! Zo snel mogelijk liep hij terug naar de splitsing. Hij ging op het andere pad dat Jules volgde en botste op zijn broertje die in tranen was uitgebarsten.
“Wat is er Jules?” vroeg Maxime.
Jules antwoordde snikkend: “We moeten weglopen! Ik klopte op de deur van het huisje en er kwamen allemaal levende mummies uit die me achtervolgden! We moeten hier weg voor ze ons pijn doen!”
Maxime keek richting het huisje en zag een groep mummies die hard stonden te lachen.
“Jules, je hoeft niet bang te zijn! Dat zijn gewoon een groep jongens die een grap hebben uitgehaald. ‘t Is vandaag Halloween!” zei Maxime troostend.
Jules keek om en zag toen ook dat de mummies gewone jongens waren. Hij stopte met wenen en gaf een knuffel aan Maxime.
“Maar dat was dan geen museum, en bij mij ook niet, dus we zullen moeten terugkeren. Het zal toch het linkse pad zijn geweest dat de oude man gisteren aanwees,” zei Maxime.
De twee liepen hand in hand terug naar huis, om te eten. ‘s Middags gingen ze terug naar het park en vertrokken vervolgens op het linkse pad. Na een poosje kwamen ze aan bij het dorpsmuseum. Het hele museum was aangekleed in het Halloweenthema; pompoenen op de grond, valse spinnenwebben opgehangen, afbeeldingen van vleermuizen op de ramen…
Al snel vonden ze de schatkaart van piraat Surleau. Het begin was op de kaart aangeduid, namelijk zijn eigen standbeeld in het park. Vanaf die plek moesten ze 40 voetstappen richting het noorden. Zo snel mogelijk liepen ze terug naar het standbeeld.
“Het noorden, weet jij waar dat is?” vroeg Jules toen ze bij het standbeeld stonden.
“Geen idee…” antwoorde Maxime, “maar misschien staat er hier wel ergens een bordje ofzo?”
Verward keken ze om zich heen, op zoek naar een aanduiding, maar er was niets te vinden.
“Kijk!” riep Jules, “dat is de oude man van gisteren!”
Een oude man kwam op het pad in hun richting gewandeld en inderdaad, het was dezelfde lieve man die hen de vorige dag geholpen had. Maxime stapte op de man af en vroeg hem: “Dag meneer, we zijn op zoek naar de schat van piraat Surleau, en volgens de schatkaart moeten we 40 voetstappen richting het noorden zetten. Maar we weten niet waar het noorden is. Weet u dat toevallig?”
De man luisterde aandachtig en grabbelde in zijn broekzak. Hij haalde een ketting uit zijn zak met daaraan een gouden schijfje. Toen hij het klepje opendeed, bleek dat een kompas te zijn.
“Kijk, daar is het noorden!” zei de man terwijl hij met zijn vinger wees.
Maxime en Jules bedankten nog eens lief de man en gingen toen op weg. 40 voetstappen moesten ze zetten, dus Maxime en Jules telden samen luidop zodat ze zich zeker niet zouden vergissen. Maar toen de laatste stap gezet was, stonden ze midden in een veld. Nergens was iets te zien, nergens een bordje of iets dat er op wees dat hier een schat kon zijn. Maxime keek nog onder allerlei stenen en groef zelfs enkele putjes om zeker te zijn dat er niets lag, maar helaas, niks.
“En wat nu?” vroeg Jules.
“Tja, ik denk dat we de schat hier niet zullen vinden Jules. We keren best terug,” zei Maxime bedroefd.
Wanneer de broers waren aangekomen in het park, beslisten ze om nog even bij de lieve oude man te gaan die weer op het bankje zat. Maxime vertelde alles wat ze die dag hadden meegemaakt en over het veld waar er helemaal niets te vinden was. Ondertussen keek Jules wat rond in het park.
“Maxiiiiime!” riep hij plots heel luid.
“Roep niet zo Jules, ik zit vlak naast je!” zei Maxime geërgerd.
“Maar… maar… de piraat! Hij heeft een houten been! Kijk maar!” zei Jules opgewonden.
Maxime keek naar het beeld en inderdaad, de piraat had een houten been… en dus maar één voet!
“Dus… 40 voetstappen voor de piraat zijn er voor ons dubbel zo veel? Omdat hij maar één voet heeft en wij twee?” vroeg Maxime. “Kom, we proberen het!”
De twee begonnen opnieuw aan de tocht en na 80 voetstappen kwamen ze aan bij een kleine opening bij een hutje.
“Kom! Laten we binnen kijken!” zei Jules enthousiast.
Maar Maxime hoorde een klokkentoren die 7 uur sloeg. “Jules, het is al veel te laat! We moeten direct naar huis. Oma en opa zullen ongerust zijn!” riep Maxime.
Jules keerde zich om en de twee renden zo snel mogelijk naar huis.
Oma en opa waren inderdaad ongerust en zelfs een beetje kwaad. Maxime en Jules moesten beloven om in het vervolg zeker op tijd thuis te zijn! Wanneer Jules in zijn bed kroop, deed Maxime de gordijnen dicht op de kamer. En in de verte, daar zag hij het hutje, het hutje dat ze morgen zouden bezoeken!