Op een vroege morgen zit de jonge Sint in bed.
Hij pakt zijn warme koffie, die zijn moeder had gezet.
Hij denkt aan zijn verjaardag en neemt een grote slok,
Hij denkt hoe druk hij ‘t heeft, neemt ‘t laatste uit zijn mok.
Hij trekt zijn onderjurk, mantel en sokken aan,
Om vervolgens ‘s middags op bezoek te gaan.
Hij denkt aan alle kinderen, die cadeautjes open maken,
Hoe blij ze zullen zijn, ongestoord door andere zaken.
Zaken die er zullen zijn als ze zijn opgegroeid,
Verwachtingen en zorgen, door ’t leven licht verknoeid,
Geen schaterlach maar glimlach, cadeautje opgeborgen,
De tijd gaat snel weer verder, vandaag zorgen voor morgen.
‘t Cadeautje verdwijnt dan in de drukte van de dag,
Misschien nog even terug, als naar huis gegaan mag.
Maar ja veranderen kan de Sint het niet,
Dit is hoe het leven gaat en vooruit schiet,
Dus hij geeft kinderen mee: lach hard,
Want later is te laat als ‘t volwassen leven start.
De kinderen verstomd, dan weer pepernoten eten,
De Sint stopt er drie in zijn mond, en denkt ‘k moet beter weten.
Hij verandert zijn gedacht en lacht als een kind,
Vergeet de mensen om hem heen als hij ‘t geluk weer vindt.
Dan ziet hij de jonge vrouw, ze kijkt hem vragend aan.
Volwassen blik, DE glimlach om haar mond staan,
Hij komt wat dichterbij en zegt dan zacht:
“Vergeet nooit, kind, het is een grote kracht,
Je bent nooit te oud, om gelijk wat te doen,
Neem het van me aan, ik ben zelf nog kapoen!�