“Eet eens door,” zei mama tegen Sil en wees naar zijn bord met broccoli.
Sil keek naar buiten, het schemerde al. Nog even en de eerste lampionnen zouden aan de stokjes bungelend met een kind erachter voorbij komen. Spannend.
“Ik heb geen trek meer, ik zit vol.” Hij schoof het bord van zich af en keek nog eens door het raam de straat in. Nog niemand.

Mama stak de kaarsjes in de uitgeholde pompoenen aan en liep ermee naar de voordeur.
“Kijk eens wie we hier hebben,” riep ze vanuit de gang.
Sil wist al wie het was: Neles, zijn buurjongen. Ze hadden tenslotte afgesproken om samen te gaan deze elf november. Op school hadden ze een grote, zwarte spinnenlampion geknutseld met juf. Sils broertje was er een beetje bang voor; goed gelukt dus!

Met dichtgeritste jassen, een rugzak op hun buik én de stralende spinnenlampion in hun handen stonden Neles en Sil bij de voordeur. Mama keek een beetje ongerust. “Blijven jullie wel in de buurt en gaan jullie bij niemand die je niet kent naar binnen?” vroeg ze voor de derde keer. Het was voor het eerst dat ze alleen Sintermaarten mochten lopen.
Sil en Neles knikten braaf. Tuurlijk gingen ze nergens naar binnen, dat kostte toch veel te veel tijd? Dan haalden ze te weinig snoep op.

~~~

“Dankuwel,” zei Sil netjes en liep het zoveelste tuinpad weer af. Hij stopte de minimars in de tas op zijn buik. Neles had een kleine Snickers gekozen. Hij at hem alvast op, van zingen krijg je trek.

“Hej ukkies,” riep een bekende stem vanaf de overkant van de straat. Ze zagen Dorus, de grote broer van Neles, samen met twee van zijn vrienden. Dorus was al een stuk ouder.
De drie jongens staken de straat over en kwamen op ze af.
“Hoeveel heb je al?” vroeg Dorus aan zijn kleine broertje en trok de tas van Neles open. Hij pakte er zonder te vragen een lolly uit en stak die in zijn mond.
“Jullie zingen zeker als een stel baby’s,” zei de grootste van de drie jongens.
“Ja, jullie hebben echt weinig,” lachte Dorus vals.
“We beginnen net hoor,” zei Sil boos. “En we zijn géén baby”s!”
“Niet?” Dorus keek zijn twee vrienden aan en knipoogde naar ze. “Bewijs dat maar eens dan.”
“Best,” zei Sil.
Dorus wees met zijn vleermuislampion in de richting van het enige donkere huis in de straat. “Als jullie daar aanbellen, zingen en een snoepje krijgen, nou oké dan zijn jullie geen baby’s.” De drie jongens begonnen alle drie tegelijk te lachen en stompen elkaar voor de grap op de schouders.

Het huis, ook wel het heksenhok genoemd, had een grote voortuin met enorme grote struiken en bomen. Bladeren groeiden over de ramen die nooit gelapt werden, op het stoepje voor de voordeur groeide mos en uit de half afgebroken schoorsteen steeg een kringeltje rook op.
Er scheen een oude mevrouw te wonen. Die zou lang wit haar hebben en altijd een zwarte jurk dragen. Alleen ‘s avonds, als de zon onder was, kraakte de voordeur open en verscheen ze buiten, gehuld in een zwarte lange jas.
Althans, dat hadden de kinderen gehoord, want zelf hadden ze de vrouw nog nooit gezien.

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

Voetje voor voetje schuifelden Neles en Sil in de richting van het huis. De drie grote jongens volgden. Bij het begin van het pad stonden ze allemaal stil. Langs het met gras begroeide paadje stonden her en der lege jampotjes met kaarsjes erin.
“Toe dan,” zei Dorus en gaf de twee kleine vrienden een duwtje.
Met Sil voorop liepen ze langzaam in de richting van de voordeur. Iedere keer als ze langs een kaarsje liepen, floepte het uit. Het werd steeds donkerder… Er brandden nog maar twee lampjes toen Neles zachtjes sorry zei en bang terug naar de stoep rende.

Sil, helemaal alleen, zette nog drie grote langzame stappen en stond toen op het met mos begroeide stoepje. Hij deed zijn hand omhoog om aan te bellen, toen de deur vanzelf open ging. Hij kraakte zachtjes.
Vanuit het huis kwam de geur van oude soep, geurkaarsen en kruiden.

Achter zich hoorde hij de jongens roepen: “Sil, kom maar. Zo is het goed. Je bent geen baby.”
Bangerikken, dacht Sil en hij stapte het schemerige huis binnen.
“Wie is daar?” riep een stem vanuit de duisternis. “Is dit soms Sil?”

Na minuten, die voor de achtergebleven jongens wel uren leken, ging de voordeur weer krakend open. Met langzame stappen liep Sil het tuinpad weer af met in zijn hand een plastic zakje vol met lekkers. Hij hield het omhoog en zwaaide ermee. De vier jongens op de stoep staken hun duimen omhoog. Maar toen Sil dichter en dichterbij kwam, deden ze steeds een klein stapje naar achter.
Sils gezicht was witter dan wit en zijn ogen waren zwart. Met grote stappen liep hij nu op de angstige jongens af.

Dorus begon als eerst te rennen. En te gillen. De rest volgde meteen daarna. Als laatste keerde ook Neles zich om. Sil kon hem nog net bij zijn arm grijpen.
“Wacht, Neles.”
Neles bleef staan.
“Kijk,” lachte Sil en hij wees naar het huis. Daar voor het raam stond de oude vrouw met een zak meel en wat houtskool in haar handen. “Het is nep, Neles. Het is meel.”
Neles slaakte een opgeluchte zucht.

~~~

“Elf november is de dag…” zongen de twee vrienden uit volle borst. De mensen bij de deuren moesten erg lachen om Sils bleke gezicht. “Het lijkt wel Halloween,” zeiden ze allemaal voordat ze hem een extra snoepje gaven.
“Is ze écht geen heks?” had Neles nog gevraagd. Sil had zijn hoofd geschud en verteld dat het de zus van zijn oma was. Anders was hij toch niet naar binnen gegaan? Hij had het zijn moeder beloofd. Neles moest hard lachen om zijn ‘moedige’ vriend.
Sil keek nog een keer naar het donkere huis in de verte en liet zijn tong over zijn ontbrekende tanden gaan. Nog even en hij was uitgewisseld. Nog even en hij had zijn échte tanden. Hij keek op naar de volle maan en voelde zijn hoektanden al iets groeien. Onder het meel werden zijn wangen echt bleek en een rode gloed kwam in zijn ogen. “Nog even geduld,” had tante gezegd.

Meer info over het Sint-Maarten feest is beschikbaar op Wikipedia.

Reageer!