Er was eens een beertje. Zijn naam was Bob. Samen met mama en papa beer woonde hij in een groot hol in de rotsen in het Noord-Amerikaanse Yellowstone.
Bob was nog veel te klein om alleen op stap te gaan. Hij mocht wel mee met papa beer als die op zoek ging naar eten voor zijn gezin. Bob mocht dan bessen plukken. Zalm vangen zoals papa deed, kon hij nog niet.
“Kijk maar goed hoe ik het doe! Dan kan je dat later, als je groot bent, ook proberen.”
Bob was een ongeduldig beertje. Hij vond het niet leuk om klein te zijn. Mama en papa zeiden vaak “nee, Bobje nu nog niet, later als je groot bent…”
Bob was het beu om te moeten wachten. Op een dag besloot hij om alleen op pad te gaan. “Ik zal eens tonen dat ik al groot en sterk ben,” zei Bob tegen zichzelf.
Heel vroeg in de morgen vertrok hij, helemaal alleen. Hij volgde de weg die hij samen met papa beer altijd ging als ze voedsel zochten. “Hier zijn de bessenstruiken. Ik ben op de goeie weg,” zei Bobje fier.
Bob wilde net als papa een grote zalm vangen. Maar dat was nog moeilijk voor kleine Bob. Hij probeerde over de grote stenen te stappen om naar de overkant te gaan. Daar lag de grote steen waar papa beer altijd op stond om een lekkere zalm te vangen. Maar zijn pootjes waren nog veel te kort en hij viel voortdurend in het water.
“Brrr, brrr, zo koud!” riep Bob, toen hij weer eens in het water plonsde.
Na een tijdje raakte Bob wel aan de overkant, maar zalm vangen… Nee, dat lukte niet.
Aan de kant van de rivier waar Bob nu gekomen was, vond hij een heel leuk bos met lage takken om aan te schommelen en kleine rotsen om op te klimmen. Bob bleef daar spelen tot hij honger kreeg. Een beetje verdrietig, omdat het allemaal niet gelukt was, besloot Bob om terug naar huis te gaan. Hij keek in het rond om de weg te zoeken.
“Is het nu langs hier of daar of toch langs ginder? Ik weet het niet meer…” weende kleine Bob. Hij was de weg kwijt, hij was verdwaald.
Bob zocht en zocht maar hij herkende geen enkele plaats in dit stuk van het bos. Hij kwam aan de rand, maar daar was een drukke weg waar de auto’s voorbijraasden. Bob rende terug het bos in want hij was heel bang nu. De kleine beer wilde naar huis…
~~~
Ondertussen waren mama en papa beer heel erg ongerust. Ze zochten al de hele dag naar Bobje. Ze kregen hulp van meneer uil. Vanuit de lucht kon hij heel ver kijken.
“Straks wordt het donker en dan is ons Bobje daar helemaal alleen,” weende mama.
Bobje zat ook te wenen in het grote bos. Opeens zag hij naast hem op de grond iets bewegen. Het was een mol die een hoopje maakte en zijn kopje naar buiten stak.
“Wie heeft er hier zo veel verdriet?” vroeg de mol.
“Ik ben verdwaald en bang! Ik wil naar huis,” snikte de kleine beer, “maar ik vind de weg niet meer naar de grote rivier.”
De mol, die onder de grond woonde, kon Bob wel een beetje helpen.
“Ik kruip weer onder de grond en af en toe maak ik een hoopje. Als jij de hoopjes volgt, kom je al een stukje dichter bij de rivier,” zei de mol.
Bob vond dat een prima idee en volgde de hoopjes. Na een tijdje stak de mol zijn kopje weer naar buiten.
“Tot hier, verder ga ik niet. Maar daar is de vos en die zal je wel verder helpen. Nog veel succes!” riep de mol. Bob bedankte hem en daar zag hij de vos al.
“Volg me maar, ik wijs je de weg naar de rivier,” zei de vos en hij snuffelde om de weg te zoeken. Het duurde niet lang voor ze de rivier bereikt hadden. Bob bedankte de vos en die verdween weer in het bos.
Nu moest Bob de rivier oversteken. Dat was niet gemakkelijk met zijn korte pootjes. Maar daar kwam meneer uil aangevlogen. “Bob, daar ben je, mama en papa beer zijn zo ongerust. Kom ik zal je helpen.”
De uil toonde Bob waar de beste stenen lagen om de rivier over te steken. Aan de overkant stonden mama en papa beer al te wachten. Bob rende naar hen toe. Hij was zo blij om terug te zijn. Mama gaf haar kleine beer een dikke knuffel. Papa keek wel een beetje boos. “Bobje, waarom ben je weggelopen? Je bent nog veel te klein om alleen op stap te gaan. Beloof me om dat nooit meer te doen.”
Bobje beloofde dat, want hij was zo bang geweest en nu wist hij het ook: “Later, als ik groot ben…”