Joris verveelt zich. Hij gaat met Hondje bij opa op bezoek. Die is een boek aan het lezen en taart aan het bakken. Joris vindt het een heel groot boek. Een toverboek? Kan opa toveren?

“Goed,” zegt opa, “let op.” Uit zijn zak haalt hij een glanzende, groene steen. “Dit is mijn gelukssteen. Daar kan ik mee toveren, goed opletten.”
Joris knikt.
“Ik doe hem in deze hand, zie je wel? Dan doe ik mijn hand dicht, dus zit de steen in deze hand, oké?”
Opa doet de hand open, zodat Joris kan zien dat de steen in zijn hand ligt. Hij sluit zijn hand weer. Dan doet hij zijn ogen dicht, maakt met zijn andere hand een draaiende beweging boven de hand met de steen en mompelt wat voor zich uit.
“Klaar,” zegt hij.
“Ik zie niks,” zegt Joris.
Opa glimlacht en doet zijn hand open. De steen is verdwenen! Joris kijkt naar zijn opa. Zou hij echt kunnen toveren?
“Waar is de steen nu?”
Opa bukt zich voorover, steekt zijn hand in de broekzak van Joris en haalt daar de steen uit.

Opa lacht hard om het gezicht dat Joris trekt.
“Jij kunt echt toveren, opa. Mag ik het ook eens proberen?”
Joris wipt op zijn stoel en opa geeft hem de glanzende groene steen.
Hij knijpt zijn vuistje dicht om de steen heen. Hij doet zijn ogen stijf dicht en met volle overgave maakt hij met zijn andere hand bezwerende bewegingen. Heel langzaam doet hij zijn hand open. De steen ligt er nog. Opnieuw sluit Joris zijn hand. Opa kijkt glimlachend naar Joris die keer op keer probeert de steen te laten verdwijnen.
“Wat doe ik verkeerd opa?” vraagt Joris. Hij snapt niet waarom het niet lukt.
“Gewoon blijven oefenen jongen.”
Hij probeert het nog een keer en nog een keer. Dan legt Joris de steen op tafel. “Het lukt niet opa.”
“Waarom wil jij zo graag toveren?” vraagt opa.
Joris zegt: “Gewoon, dat vind ik leuk.”

Op dat moment wordt er aan de voordeur gebeld. Opa kijkt naar de klok en zegt: “Ik verwacht niemand om deze tijd.”
Als hij de keuken uitloopt, klinkt de bel opnieuw. Opa is gauw terug.
“De deur is nog op het nachtslot en ik kan de sleutel niet vinden,” zegt hij. Weer klinkt de bel.
“Wat een ongeduld,” bromt opa en loopt de achterdeur uit.
Joris zegt tegen Hondje: “Zullen wij opa verassen en de deur open toveren?”
“Je mag niet toveren van je moeder.”
“Maar we helpen opa ermee.”

Joris loopt door de gang naar de voordeur. Hij hoort dat opa met iemand staat te praten.
Hij draait met zijn wijsvinger rond het slot en mompelt snel drie keer achter elkaar de toverspreuk. Hij let goed op dat hij deze keer de goede woorden gebruikt.
Het lukt niet meteen om de voordeur open te krijgen. Hij zegt nog een keer de toverspreuk en geeft een harde ruk aan de deur. Ineens schiet de deur open en staat Joris volkomen onverwacht oog in oog met opa en meneer Hinkepink. Opa heeft net aan meneer Hinkepink verteld dat hij de sleutel kwijt is.
“Hoe kan da.. dat nu?” stamelt opa. “Heb je de sleutel gevonden?”
“Nee, dat niet maar eh…” Joris weet zo gauw niet wat hij zeggen moet.
“Wat heb ik u gezegd meneer Verschuren, de moeder van dat jong is een toverheks. Hoe kan hij anders zomaar de deur zonder sleutel open krijgen. Ze zal hem ook wel hebben leren toveren.”
“Gewoon toeval,” zegt opa, “ik zal me wel vergist hebben, dat de deur op slot was.”
“Ik zou maar uitkijken als ik u was,” zegt meneer Hinkepink. “De moeder van Joris is een gevaarlijke vrouw.”
Opa glimlacht, een beetje gelijk heeft meneer Hinkepink wel. De moeder van Joris is niet gewoon.
“Ik ga er van uit dat u mijn bijzonder aantrekkelijke voorstel aanneemt, meneer Verschuren,” zegt meneer Hinkepink tegen opa. “Goedendag.”
Opa slaat zijn arm om Joris’ schouder en samen lopen ze door de gang naar de keuken. Opa snuift in de lucht en slaakt een kreet. “Ooooh, mijn taart.”
Hij stuift de keuken in. Gelukkig, hij is nog net op tijd.

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

Even later peuzelen ze gezellig samen aan een stuk taart. Joris heeft een extra groot stuk gekregen.
“Meneer Hinkepink wil dat ik in zijn tuin kom werken,” zegt opa. “Hij vindt dat zijn tuinman lui is.”
“Gaat u dat doen?”
“Als ik voor hem ga werken, mag ik als beloning gratis in zijn tuin wandelen.” Opa moet hard lachen. “Geen haar op mijn hoofd die daar aan denkt.”
Joris kijkt naar het kale hoofd van opa en lacht.
“Hoe heb je nu de voordeur open gekregen?” vraagt opa en trekt een denkrimpel in zijn voorhoofd.
Hondje blaft, Joris kijkt naar hem.
“Ik denk dat Hondje en ik naar huis moeten opa,” zegt Joris.
“Dat is goed jongen,” zegt opa. “Neem een stuk taart voor je vader en moeder mee.”
Als Joris weg is, gaat opa op zoek naar de sleutel van de voordeur. Uiteindelijk vindt hij hem boven op zijn slaapkamer in de jas die hij gisteren aan had. Hoe heeft dat dekselse jong die deur open gekregen, denkt hij. Zou meneer Hinkepink dan toch gelijk hebben?

Thuis vertelt Joris aan vader dat opa ook kan toveren. Vader glimlacht en zegt: “Ja, ja, die opa toch.”

Reageer!