CC0 License - bron: pexels.com

“Bert, wat ben je aan het doen? Het is koud, doe het raam dicht.”
Met één been hangt Bert uit het raam. “Ik moet even stiekem weg, Els, niet verder vertellen,” zegt hij tegen zijn zusje.
Els trekt het deken helemaal omhoog. “Wat ga je dan doen?”
“Ik ga de ijsbeer zoeken,” zegt Bert.
“Wat?!” zegt Els geschrokken. “Die zal wel honger hebben. Straks eet hij je nog op.”
“Echt niet,” zegt Bert lachend. “Hij woont in de dierentuin en niet op de Zuidpool.”
“De Noordpool, Bert, dat heb ik pas op school geleerd.”
“Noord, Zuid, deze komt uit de dierentuin en doet niks.”

Buiten vallen er dikke sneeuwvlokken.
“Je hebt hem toch ook op televisie gezien, Els? Hij is hartstikke lief.”
Vlug verdwijnt Bert door het raam. Bibberend stapt Els uit bed om het raam dicht te doen. Bert is nergens meer te zien.
Als Els weer in bed ligt, weet ze niet wat ze moet doen. Moet ze het nu wel of niet aan papa en mama zeggen?

Buiten waait het hard. Brrr… denkt Bert. Wat is het koud buiten. Sneeuwvlokken waaien in zijn gezicht. Een beer? Zag ik nou een beer? Hij ging de hoek om.
“Beer!” roept Bert met twee handen aan zijn mond. “Wacht!”
Snel rent Bert er achteraan. Hij is vergeten dat het glad is en valt achterover met zijn hoofd op straat. Geschrokken blijft hij liggen.

“Is alles goed met je?” klinkt een bromstem.
“Beer!” zegt Bert blij. “Jij bent het!”
“Natuurlijk. Maar jongen, het is toch veel te koud om op straat te liggen.”
“Ik heb je op televisie gezien beer.”
“Op televisie? Waarom?” bromt de beer.
“Ze zoeken je omdat je bent weggelopen,” zegt Bert.

De beer trekt Bert aan een hand omhoog.
“Maar ik moet toch naar huis,” zegt de beer. “Mijn moeder is bijna jarig.”
“Zie je wel,” zegt Bert. “Je hebt hulp nodig. Ben je weleens met de trein geweest?”
“Nee, nog nooit. Hoe heet je eigenlijk?”
“Ik ben Bert.”
“En ik ben Waldo.”
Ze schudden elkaars hand. Dan lopen ze samen in de richting van het station.
“Fijn dat je wilt helpen, Bert, maar ik heb geen geld.”
“Dat hoeft niet, Waldo, beren mogen gratis met de trein.”

Het is al erg laat. In de stationshal is niemand te zien.
“Ho, ho, wacht eens,” roept de meneer die de kaartjes verkoopt. “Wat doen jullie hier zo laat?”
“Ik ga naar mijn moeder,” bromt Waldo.
“Dan boffen jullie. Dat is de laatste trein. Hier, je hoeft niet te betalen, maar je krijgt wel een kaartje.”
Dan kijkt de meneer naar Bert.
“En jij?”
“Ik mag mee naar zijn moeders verjaardag, meneer.”
“Dan krijg jij van mij een ik-rij-met-een-vriend-mee kaartje. Alsjeblieft. Goede reis.”

Samen lopen Waldo en Bert naar het perron en stappen in de trein. Ze kiezen allebei een plek bij het raam. Waldo is zo groot dat hij twee stoelen nodig heeft.
Moe vallen ze in slaap.

Als ze wakker worden, kijken ze hun ogen uit. Het is ook net alsof het steeds kouder wordt.
Bij het eindpunt stappen ze uit.
“Brr… wat is het koud hier, Waldo.”
Waldo moet lachen. IJsberen hebben het nooit koud. Hij vindt het heerlijk.
“Hou me goed vast,” zegt Waldo. “We springen op die grote ijsschots.”
Langzaam drijven ze de zee op. Bert staat dicht bij Waldo om het warm te krijgen.

Plotseling begint Waldo te zwaaien. In de verte zien ze een andere ijsbeer op de Noordpool staan. Ze draagt een hoofddoekje.
“Mama!” roept Waldo. “Gefeliciteerd!”
De mama van Waldo zwaait met twee handen blij terug.

In de grot van Waldo’s mama drinken ze ijsthee. Er hangen overal slingers. Na het feest maken Waldo en Bert een grote sneeuwpop. Voor ze het weten is de tijd om en moeten ze weer terug.
Het is dezelfde lange reis terug naar huis. Als ze eindelijk bij de dierentuin aankomen, valt Bert in de armen van zijn moeder en kijkt Els hem trots aan.
“Wat fijn dat je weer terug bent, Bert,” zegt zijn moeder. “We waren zo ongerust.”
Dan klinkt er muziek en er vliegen ballonnen door de lucht. Waldo en Bert krijgen een hand van de burgemeester. De directeur van de dierentuin klapt in zijn handen.

“Beste Waldo,” spreekt de directeur. “Welkom terug. Vanaf nu zullen we je nooit meer opsluiten. We hebben iets anders bedacht, kom maar mee.”
Samen lopen Waldo en Bert achter hem aan.
“Alsjeblieft, kijk eens! Voor jou, beer.”
Waldo krijgt een pet op zijn hoofd en een stropdas om. Vanaf die dag staat hij altijd achter zijn ijscowagen. Alle kinderen krijgen gratis ijs. En Bert mag zijn hele leven gratis in de dierentuin.

Vorig artikelEen pindaslinger voor de vogels
Volgend artikelVier walvissen
Arie Smits
Ik ben woonachtig in Rotterdam NL en schrijf vooral korte verhalen sinds 2008. Ondertussen enkele lokale prijzen gewonnen. Het beste resultaat behaald was nummer 22 van de 152 tijdens de Peter Harland Award in Amsterdam. Dat resultaat en de visie van een Belgische auteur deed mij besluiten om te stoppen. Niet met schrijven maar met wedstrijden. De weg naar de afronding van een verhaal moet leuk blijven. Vandaar mijn nog verse site.

Reageer!