Joris genoot met zijn hele kinderziel van de kerstboom met de kleine lichtjes, die stralend naast de warme houtkachel prijkte. Het was de eerste keer in zijn leven dat zijn moeder een kerstboom had kunnen kopen. Ze hadden van oma een doos vol glimmende zilverwitte kerstballen en besneeuwde figuurtjes gekregen, die hij zelf in de boom had mogen hangen. Vooral het kleurige vogeltje met de pluimstaart en het glinsterende kerkje met de witte ruiten vond hij prachtig. Mama had gisteren toen ze thuiskwam van haar werk ook nog een zilveren slinger met ijspegelslierten voor hem meegenomen.
Hij zat bijna de hele dag naast de houtkachel om naar de kerstboom te kijken. Af en toe ging hij languit op het sneeuwzachte vloerkleed liggen en tuurde lang naar het boompje. Hij dagdroomde bij de kerstboom over winterlandschappen, ijsvogeltjes, kerstmannen die door de ruiten van het glinsterende kerkje naar binnen keken en over besneeuwde eekhoorns die beukennootjes en zilverwitte dennenappels verzamelden. Hij vond het zo mooi dat hij wenste dat er de rest van zijn leven ieder jaar in de winter een kerstboom zou zijn. Hij besloot ervoor te zorgen dat die hartenwens in vervulling zou gaan. Ook als mama volgend jaar geen geld zou hebben om weer een kerstboom te kopen. Hij had er alles voor over om te zorgen dat er weer een boom zou zijn en dus bedacht de kleine jongen zijn grootse plan.
Joris liep voorzichtig het huis uit naar buiten, zijn wollen handschoenen tegen elkaar gedrukt met het wit besneeuwde dennenappeltje ertussen, veilig in de kom van zijn handpalmen. Zijn handen waren net groot genoeg om het glimmende dennenappeltje vast te houden en te verwarmen. In zijn met bont gevoerde blauwe laarsjes zette hij vastberaden stappen in de verse sneeuw, terwijl hij witte wolken ademde in de ijzige kou.
Hij liep met zijn handen op elkaar naar het perk in de hoek van de tuin, bij de vijver waar een dunne laag glimmend ijs op lag. Aan de rand van het bevroren water had hij die ochtend al in de aarde gegraven met de rode ijzeren schep die hij op zolder tussen zijn strandspulletjes had gevonden. Het was best wel even werk geweest om zo’n mooi diep gat te maken in de bevroren tuin, het was groter dan zijn laars en wel drie vuisten diep. Hij had de bodem bedekt met wat dunne twijgen en een laagje van de zwarte grond, die hij tussen zijn handen had ontdooid en met zijn strandzeefje had fijngemaakt om het mooi gelijkmatig te kunnen verdelen.
Hij liet het besneeuwde dennenappeltje voorzichtig in de kuil glijden en legde het precies in het midden. Daaromheen kwam zijn zelfgemaakte mengsel van sneeuw en aarde, dat hij met zijn blote handen verspreidde en zachtjes aandrukte. Daaroverheen legde hij wat bruine beukenbladeren en van de fijne aarde maakte hij een heuveltje dat iets hoger was dan de omringende grond van het perk. Hij stak een wilgentak rechtop in de verse aarde, zodat hij zijn geheime plek met het kiemende dennenappeltje makkelijk terug zou kunnen vinden als hij er de komende maanden en in de zomer naar toe zou gaan met zijn strandgietertje. Daar zou hij van dat spul in doen dat mama altijd bij de planten sproeit om ze te laten groeien. Joris wist zeker dat het hem zou lukken, als hij maar iedere dag zijn opbloeiende boompje goed zou verzorgen, en dat was zijn vaste voornemen.
Wat zal hij mama volgend jaar vlak voor kerst verrassen als hij haar meeneemt naar de hoek van de tuin bij de vijver, waar hij haar zal laten zien hoe hij zelf een echte kerstboom heeft gemaakt voor naast de houtkachel, vol met sneeuw en van diezelfde glimmende dennenappeltjes. O, wat zal ze trots op hem zijn. De kerstboom zullen ze samen naar binnen dragen en dan zal hij mama zijn geheim vertellen over waar het zilverwitte besneeuwde dennenappeltje was gebleven dat gisteren nog tussen het kleurige vogeltje met de pluimstaart en het glinsterende kerkje had gehangen.