Een stoet bontgekleurde vrachtwagens rijdt langzaam door de Hoofdstraat naar de grote weide net buiten het dorp. In een paar dagen tijd wordt er een gigantische circustent opgebouwd. Joris kijkt zijn ogen uit. Circus Brentz staat er in grote gouden letters op de tent.
Vader heeft hem beloofd dat ze woensdagmiddag naar het kindermatinee gaan.

~~~

Rondom de tent staan de wagens in een kring opgesteld. Joris hoort het gehinnik van paarden en het gebrul van wilde dieren. Een huivering loopt over zijn rug.
“Die hebben het niet naar hun zin,” zegt Hondje tegen Joris.
“Waarom niet?”
“Zou jij het leuk vinden om altijd in een kleine kooi opgesloten te zitten?”
Joris knikt. Daar had hij niet aan gedacht.

Joris kijkt zijn ogen uit, hij vindt het circus prachtig. Als hij maar even de kans krijgt, loopt hij er rond. De circusmensen laden de wagens uit en zijn druk met het opbouwen van hun enorme tent. Ze spreken met elkaar in taal die hij niet verstaat. Volgens vader is het een mengelmoesje van Italiaans en Duits.

Joris ziet een mannetje lopen die zo klein is als hij nog nooit gezien heeft. Dat mannetje is nauwelijks groter dan Joris.
“Dat is een dwerg,” zegt moeder. “Sommige mensen worden heel groot, zoals de houthakker. En andere blijven klein, zoals deze meneer.”
Joris moet steeds naar de kleine man kijken. Hij vindt hem ook een beetje eng. Als de dwerg vriendelijk naar hem zwaait, zwaait hij terug.

De directeur van het circus is een man met een grote, dikke buik en een hoge, zwarte hoed op. Hij lijkt wel wat op meneer Hinkepink. De rijzweep die hij altijd bij zich heeft, laat hij knallen als hij vindt dat iets niet goed gaat.
Er loopt ook een oudere man rond. Op het eerste gezicht lijkt hij een saai grijze man. Totdat hij je aankijkt. De ondeugd straalt uit zijn ogen en als hij dan een rode clownsneus opzet, is hij helemaal in zijn element. Hij ziet dat Joris naar hem kijkt, gaat op zijn handen staan en loopt zo een rondje. Joris klapt in zijn handen en de man maakt een buiging.

Op de dag voor de première mogen de dierenverblijven bezocht worden. Vader neemt Joris mee, Hondje moet thuisblijven.

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

Wat zijn de olifanten groot en wat kijken de tijgers gemeen uit hun ogen! Joris loopt dicht tegen vader aan. De paarden staan apart in een eigen tent. Er zijn vier witte paarden bij. Joris weet niet wat hij ziet: zulke mooie paarden heeft hij nog nooit gezien. Hij kent de forse paarden die de karren van de boeren trekken. Maar dit zijn echte raspaarden.
Het circus heeft ook een neushoorn. Hij zit in een kooi met tralies die wel zo dik zijn als Joris zijn arm. Joris vindt dat de neushoorn maar zielig kijkt. Het is precies wat Hondje zei. Het is niet leuk om in een kooi opgesloten te zitten. De andere dieren hebben nog wat ruimte, maar de kooi van de neushoorn is wel erg klein.
Meneer Hinkepink houdt niet van circus. Volgens hem zijn circusklanten vreemd volk. Dieven en inbrekers zijn het, armoezaaiers. Hij heeft bij de burgemeester geklaagd toen bekend werd dat circus Brentz zou komen.
De burgemeester heeft het er met zijn vrouw over gehad. Zij houdt erg van circus. Daarom heeft de burgemeester besloten dat het circus mocht komen.
Meneer Hinkepink heeft het toegangshek van zijn tuin gesloten en Hector loopt los rond. Hij blaft naar iedereen die in de buurt van het hek komt. Dat heeft meneer Hinkepink hem geleerd.
Zaterdagmiddag om vier uur is de eerste voorstelling, de première. Rond het middaguur is er grote onrust op het circusterrein. Igor, de dwerg, is verdwenen. Zonder Igor kan de voorstelling niet doorgaan. Hij is de dirigent van het circusorkest. Zonder Igor weet het orkest niet wat het moet spelen en zonder muziek is er geen circus.
De directeur rent van de ene kant naar de andere. Hij heft zijn handen ten hemel, alleen dat helpt niet. “Iedereen moet naar Igor gaan zoeken,” roept de directeur.
De artiesten die hun mooie kostuums met allemaal glittertjes al aan hebben, de clowns, het slangenmens, de krachtpatser, de dierentemmer. Zelfs de dochter van de directeur rijdt op een van de witte paarden door het dorp. Allemaal zoeken ze naar Igor.

Joris zit op de stoep voor het huis met Hondje naast zich en ziet de hele optocht aan zich voorbijgaan.
Hondje fluistert Joris in het oor. “Ik heb de kleine man bij de freule naar binnen zien gaan.”
Joris gaat naar binnen en zegt tegen moeder wat hij van Hondje heeft gehoord.
“Oh,” zegt moeder. “Weet je wat, we gaan samen naar de freule en vragen gewoon of zij weet waar Igor is.” Ze kijkt Joris vragend aan. Joris knikt.
Samen wandelen ze naar het huis van de freule. Als ze aanbellen, worden ze begroet door het geblaf van Tobias.
“Goedemiddag mevrouw Verschuren,” zegt de freule. “Dag Joris, wat leuk dat jullie langs komen. Kom binnen, kom binnen.”
“We komen alleen maar wat vragen,” zegt moeder.
“Het treft, ik heb net verse thee gezet,” zegt de freule. “Jullie lusten toch wel een kopje?” Ze loodst moeder en Joris naar de serre waar Josephine met een pop op haar schoot voor het raam zit.
“Josephine,” zegt de freule. “Kijk eens, Joris komt bij je op visite, leuk hè?” Josephine glimlacht en gaat meteen weer verder met het kammen van de blonde lokken van haar pop.
“We willen alleen maar wat vragen,” zegt moeder. De freule kijkt haar aan.

Weet de freule waar Igor is? Kom het morgen te weten, in het tweede deel van dit verhaal!

Reageer!