Jasper draagt een piratenpak. In zijn hand heeft hij een groot plastic zwaard.
“Opa, ik ga jouw schip veroveren”.
Opa kijkt op vanachter zijn krant. Hij ziet een groot zwaard op hem afkomen. Opa lacht en zegt opeens met een zware stem: “Ik ben kapitein Éénoog en niemand komt aan mijn schip”.

Jasper springt boven op opa. Maar opa pakt Jasper beet en houdt hem stevig vast.
“Opa, dat mag niet. Ik ben een piraat”, gilt Jasper. Opa laat Jasper weer los.
“Opa, zullen we samen spelen?”
“Dat lijkt mij leuk. Dan ben ik de piratenkapitein en jij een stoere piraat. We moeten alleen nog een schip hebben”.
Opa zet twee stoelen achter elkaar.
“Zo, dat is ons schip”, zegt opa.

Jasper klimt op de voorste stoel en gaat rechtop staan. Opa gaat achter hem zitten.
“Ahoy! Is er al land in zicht piraat Jasper”, roept opa.
“Jaaa, we moeten een schat vinden opa”.
“Roeien, roeien, moeten we zo hard als we kunnen”, zegt opa en zwaait met zijn armen. Jasper doet opa na en samen roeien ze naar een eiland.

Op dat eiland moeten opa en Jasper op zoek naar de schat.
“Van boord piraat Jasper”, roept opa.
Jasper springt van de stoel. Opa is ook opgestaan. Samen lopen ze naar de tuin. Opa wijst naar een boom. Zou daar de schat achter verborgen liggen? Jasper rent ernaar toe. Hij kijkt heel goed. Maar hij vindt niets.
“Ik weet het opa. Hij ligt in de zandbak”.
“Vooruit piraat. Je moet gaan graven. We kunnen niet naar huis terug zonder schat. Dan zijn wij geen goede piraten”, zegt opa. Jasper graaft en graaft. Maar helaas geen schat.

“Opa, we moeten een schatkaart hebben”.
“Ja, ik ben een piratenkapitein van niks. Je hebt helemaal gelijk. Ik ga even terug naar mijn schip. Daar heb ik de schatkaart liggen in mijn kajuit”, zegt opa. Piraat Jasper gaat zolang in het gras zitten tot opa terug is. Ook piraten worden moe.

Na een poosje komt opa weer terug. In zijn hand heeft hij de schatkaart. Hij legt hem op de tuintafel. Piraat Jasper en de piratenkapitein kijken aandachtig naar de schatkaart.
“Kijk”, wijst opa. “Daar bij dat kruisje ligt de schat”.
“Hé piraten in mijn tuin,” horen ze ineens. Oma is de tuin ingelopen. Ze heeft een emmertje in haar hand.
“Ik moet even wat onkruid weghalen bij de heg”, zegt ze en loopt naar achter in de tuin.
“Kijk nog even goed naar de schatkaart Jasper”, zegt opa. Jasper let al niet meer op oma. Een schat vinden is nu belangrijker dan wat oma gaat doen.
“We moeten naar de andere kant van het eiland lopen”, zegt opa. Net als opa de schatkaart weer opvouwt komt oma weer langs.
“Let maar niet op mij. Ik ga weer gauw naar binnen”, zegt oma.
“Jij mag niet op ons eiland”, roept piraat Jasper. Oma schudt haar hoofd.
Piraat Jasper en piratenkapitein opa steken het eiland over. Het is een zware tocht.

“Daar moet de schat liggen”, wijst opa naar een grote groene heg. Jasper rent ernaar toe en kijkt onder de heg. Hij ziet een plastic tas liggen. Hij raapt het op.
“Opa, opa, ik heb de schat gevonden”, roept piraat Jasper luid. Hij huppelt met de tas naar opa.
“Kijk wat erin zit”, zegt opa. Jasper kijkt in de tas en haalt er een zakje chips en een appel uit.
“Nou, het zijn wel geen goudstukken. Maar het is wel heel lekker”, zegt opa.
“Die schat is van oma. Zij heeft hem daar verstopt”, zegt Jasper.
“Ja, die oma van jou is een hele grote schat. En geef mij nu ook maar wat chips”.

Zo roeiden de twee piraten weer tevreden naar huis.

Reageer!