Hier in de buurt staat een grasveldje. De mensen noemen het een ‘verkoop’ veldje. Op dat veldje staan dingen die gekocht kunnen worden.
Op een dag stond er een ezeltje, het heette Pip. De volgende dag stond het er ook. En de dag daarna ook nog… Kortom, hij stond er heel lang. Want niemand wilde dat kleine ezeltje hebben.
Dan kwam er een rijke boer kijken naar het veldje. Hij zag dat kleine ezeltje en kocht hem.
De boer was niet alleen rijk, maar ook egoïstisch. Hij liet het ezeltje heel zwaar werk uitvoeren op de boerderij, een hele dag lang. ’s Avonds bracht hij hem dan naar een oud vervallen schuurtje.
“Dit is je slaapplek,” zei de boer met zijn norse stem. Daarna deed hij de deur dicht, zodat het pikkedonker werd in het schuurtje.
Pip wachtte tot zijn ogen aan het donker gewend waren en keek zijn ogen uit. Overal lag afval en hingen spinnenwebben. Er lag een hoop vies stro voor hem om op te slapen. Het raam zat zo dik onder het stof dat er geen licht naar binnen kon en je niet naar buiten kon kijken.
Pips maag knorde. Hij had een hele dag zo hard gewerkt, nu had hij een reuzenhonger. Maar… Hij zag nergens iets te eten. Pip zocht de hele schuur af! Nadat hij overal had rondgekeken, tot in de smerigste hoeken, wist hij het zeker. Nergens was eten te vinden.
“Hij wil me laten verhongeren!” dacht Pip in paniek.
Hij wankelde op zijn benen, dus wilde hij even gaan liggen. Op die vieze vuile grond zou hij nooit willen liggen, maar eigenlijk ook niet op het stro. Met een walgend gezicht ging Pip dan toch maar op het stro liggen, wat kon hij anders?
Een uur verstreek en plots ging de deur open. Pip schrok! Hij verwachte de boer te zien, maar in plaats daarvan stond er een mooi meisje. Ze had lichtblond, golvend haar, prachtige blauwe ogen en lange wimpers. Ze droeg een eenvoudig boerinnenkleedje, maar het stond haar goed.
Het meisje had een zak ezelvoer bij en gaf die aan Pip. Terwijl hij at, vertelde ze over zichzelf. Ze was de dochter van de rijke boer. Haar moeder was gestorven toen ze een baby was.
Haar volledige naam was Elisabeth-Louise Mazarine La Courrè, maar iedereen noemde haar Elisabeth. Ze wilde graag weg van de boerderij, omdat haar vader niet om haar gaf. Maar de oude boer liet haar niet gaan, ze moest voor hem werken. Daarom was ze bezig met een ontsnappingsplan, waar haar vriend Bart haar mee zou helpen. Ze wilde met hem trouwen en beloofde de kleine ezel dat, als het haar lukte te ontsnappen, ze hem met zich mee zou nemen.
Veel te gauw zei Elisabeth dat ze terug naar moest. Ze beloofde Pip dat ze gauw zouden ontsnappen.
Zo ging het vanaf dan elke dag: de hele dag werkte hij hard en ‘s avonds bracht Elisabeth hem eten en gezelschap. Op een avond, een jaar of zo later, zat Pip te wachten op zijn eten. Hij bleef maar wachten en hij werd een beetje ongerust. Eindelijk, uren later dan anders, ging de deur open. Pips hart maakte zoals altijd een sprongetje, maar toen zag hij dat het Elisabeth niet was. Het was de boer.
“De ondankbare is ervandoor,” snauwde de boer terwijl hij de zak met Pips eten op de grond gooide, “nu moet ik alles doen!”
De boer had veel medelijden met zichzelf en zuchtte, waarna hij weer wegging en de ezel achterliet.
Plots had die arme Pip geen honger meer. Hij was blij dat Elisabeth ontsnapt was, maar ook heel verdrietig dat hij nu alleen achterbleef. Hij ging liggen en huilde zichzelf in slaap.
De volgende ochtend werd hij gewekt door luid geschreeuw. Hij werd nieuwsgierig en probeerde aan de deur te luisteren, maar hij kon er niet veel van verstaan. De schreeuwers waren te ver weg.
Plots werden de stemmen luider en nu begreep hij wel alles wat er gezegd werd. Maar over wie hadden ze het?
“Hier heeft hij een slecht leven, ik koop hem en verzorg hem goed!”
“Ik heb hem nodig, jij bent er al vandoor gegaan en dus is hij de enige die me helpt!”
“Alleen omdat je te gierig bent om personeel te betalen. Jij verwacht dat iedereen gratis voor je werkt!”
Die éne stem kende Pip: dat was de norse boer. Maar die andere stem, een vrouwenstem, die klonk zo bekend en toch zo anders.
Plots vloog de deur open en daar stond Elisabeth. Ze was mooier dan ooit! Er zaten pretlichtjes in haar ogen en een blos op haar wangen. Snel kwam ze het schuurtje binnen en zei: “Kom Pip, ik neem je mee naar je nieuwe huis. Bart heeft jou gekocht.”
Haar stem klonk nog warmer dan anders, en ook gelukkiger. Zo zag ze er ook uit, eindelijk.
Pip werd meegevoerd naar een mooi huisje. Daar woonden Elisabeth en Bart samen in. Voor hem er plaats in het kleine schuurtje dat aan het huisje was aangebouwd. Klein maar netjes! Wat was dat voor hem een paradijs!
Pip werd er een deel van het gezin. Hij mocht zelfs op de bruiloft van Elisabeth en Bart zijn. Hij maakte de geboorte van hun kinderen mee en liet hen paardjerijden op zijn rug. Ze giechelden en lachten en hadden een reuze plezier. Pip was nu het gelukkigste ezeltje ter wereld.