CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Vader, moeder, Joris en Hondje zijn op een mooie herfstdag naar het bos gegaan.
“Helpen jullie mee eikels zoeken?” vraagt moeder. Ze scharrelt tussen de bladeren onder een grote eik.
“Ik ga kastanjes zoeken,” zegt vader. Hij wijst naar een kastanjeboom die verderop staat. “Die kun je tenminste eten. Wat ga je met die eikels doen Elisa?”
“Dat blijft een verrassing,” zegt moeder.
“Hondje en ik gaan paddenstoelen zoeken,” zegt Joris.
“Nou dat klinkt stoer,” zegt moeder. “Maar dat kun je beter niet alleen doen. Sommige paddenstoelen zijn giftig; als je daar van eet, kun je zomaar doodgaan. Toen ik nog heks was, heb ik daar alles over geleerd. We gebruikten ze in onze heksenbrouwsels.”
“O, kijk eens wat een mooie grote daar staat,” roept Joris en rent naar de paddenstoel. “Het lijkt wel een pannenkoek op een steeltje.”
“Dat is een parasolzwam,” zegt moeder. “Afblijven Joris.”
“Au,” roept Joris. Hij is met zijn arm langs een plant gegaan met scherpe puntjes aan de bladeren. Het prikt, hij moet er bijna van huilen.
“Wacht maar even,” zegt moeder. Ze kijkt in het rond en plukt van een plantje een paar lange dunne blaadjes af. Daarmee wrijft ze over de pijnlijke plek op de arm van Joris.
“Op de heksenschool geleerd,” zegt moeder. “Dit is de smalle weegbree, die staat bijna altijd bij brandnetels in de buurt.”
Joris zucht opgelucht. Het prikken is al bijna over.
“Nu weet je ook waarom die plant brandnetel heet,” zegt moeder.

“Dag mevrouw en meneer Verschuren,” klinkt een stem. Het is meneer Hinkepink op zijn dagelijkse wandelingetje.
“Wat zijn jullie aan het doen?”
“Wij zoeken eikels en kastanjes,” zegt vader.
“Oh, hebt u daar een vergunning voor?” vraagt meneer Hinkepink.
“Moet dat dan?” vraagt vader.
“Je moet tegenwoordig overal een vergunning voor hebben,” zegt meneer Hinkepink. En hij kijkt alsof hij er echt verstand van heeft. Vader bromt wat binnensmonds.
“Weet u trouwens dat honden hier in het bos aan de riem moeten,” zegt meneer Hinkepink en wijst naar Hondje die opgewonden tussen de struiken snuffelt.
Vader zegt: “Zo’n klein hondje kan toch geen kwaad.”
Meneer Hinkepink loopt door en zegt: “Als u hem niet aan de riem doet, moet ik het aan de politie melden.”

Op dat moment begint Hondje luidkeels te blaffen. Joris wringt zich tussen de struiken door en ziet dat Hondje een holletje in schiet.
“Hondje, Hondje, niet doen, kom terug,” roept Joris luidkeels.
Maar van Hondje is al niets meer te zien, hij is helemaal in het donkere konijnenhol verdwenen.
“Moeder, moeder, Hondje is onder de grond gekropen,” roept Joris. “Ik wil dat hij terug komt.”
“Rustig maar Joris, Hondje is heel slim, hij komt zo terug.”
Joris gaat bij de ingang van het hol op Hondje zitten wachten.

Over het brede bospad komt een dame aanlopen. In haar éne hand draagt ze een parasolletje tegen de zon en aan de andere hand heeft ze een klein hondje aan de riem. Het hondje heeft een vacht van allemaal zwarte krulletjes. Ze is niet zomaar een mevrouw, het is een deftige dame, dat kun je zo zien. Een gewone mevrouw loopt in de zomer niet in een lange rok.
“Kunt u mij misschien vertellen hoe ik in het dorp kom, meneer?” vraagt de deftige dame. “Ik heb met mijn poedel een wandeling gemaakt, maar ik ben verdwaald.”
“Ik heb u hier nog nooit gezien,” zegt moeder.
“Dat klopt, ik woon nog maar pas in het dorp, dus ik ken de weg hier nog niet zo goed,” zegt de deftige dame.
Vader loopt op de deftige dame af, geeft haar een hand en zegt: “Mijn naam is Thomas Verschuren en dat is mijn vrouw, Elisa en ons zoontje heet Joris. Welkom in ons dorp.”
De deftige dame knikt en zegt: “Wat aardig van u, ik ben freule Amalia van Uiterwaal tot Stoeterwegen. Ik ben een nicht van de hofdame van Hare Majesteit de koningin. Maar u mag gewoon freule Amalia zeggen, hoor.”
Joris kijkt op naar de freule. Hij heeft nog nooit een freule gezien.
“Bent u soms van adel?” vraagt hij.
“Dat kun je wel zeggen, jongeman,” zegt de freule met een glimlach.
“Wij wonen in de Kerkstraat,” zegt vader, “in het huis met de rode dakpannen.”
“O, dat schattige, kleine huisje, het was me al opgevallen,” zegt de freule.
“Ik woon ook in de Kerkstraat, in huize Buitenlust. U weet wel: met dat ruime Engelse park er omheen.”
“Dat is naast meneer Hinkepink,” zegt moeder.

Het poedeltje van de freule begint vreselijk te keffen en kijkt met uitpuilende ogen naar het zwarte monster dat uit een hol komt gekropen.
De freule gilt: “Wat is dat voor een eng beest? Wat is dit voor een gevaarlijk bos?”
Het poedeltje rukt zich los en stuift het bos in.
Joris schiet in de lach. De snuit van Hondje is helemaal zwart van de aarde.
De freule rent achter haar poedeltje aan, struikelt in de haast over haar lange rokken en valt languit voorover.
Moeder helpt de freule overeind.
“Fifi,” roept de freule, “Fifi… Het is uw schuld dat Fifi weggelopen is en moet u nu mijn knie zien, ik ben gewond.”
Moeder bukt en kijkt naar de knie van de freule. “Het valt wel mee,” zegt ze. “Alleen een beetje geschaafd.”
“Hoe kunt u zo’n gevaarlijke hond los laten lopen,” zegt de freule en wijst naar Hondje, die naast Joris is gaan zitten.
“Hondje heeft alleen maar een vieze snuit,” zegt Joris en veegt Hondjes snuit schoon.
“Ik heb Fifi al heel lang,” zegt de freule. “En nu is hij weg. Misschien zie ik hem wel nooit meer terug.” Ze haalt een piepklein kanten zakdoekje uit haar tasje en dept haar ogen ermee.
“Kom, kom,” zegt vader. “Zo’n vaart zal het niet lopen.”
“Hondje en ik gaan uw hond wel zoeken,” zegt Joris.

“Vader, moeder,” horen ze even later Joris roepen.
De freule strompelt aan de arm van moeder mee.
Het poedeltje van de freule is in een boom geklommen, kijkt van grote hoogte naar beneden en keft venijnig.
De freule begint te jammeren en te huilen: “Mijn arme Fifi, het is allemaal jullie schuld.”
Vader schudt zijn hoofd, “Een hond die in een boom klimt, dat heb ik nog nooit gezien.”
Fifi blijft maar keffen.

Hondje vertelt aan Joris dat Fifi zegt dat hij met twee katten is opgegroeid en die hebben hem geleerd om in bomen te klimmen.
“We krijgen hem wel naar beneden,” zegt vader. “Ik kan altijd nog de brandweer bellen.”
“Nee, nee,” roept de freule. “Niet de brandweer, die gaan vast veel te ruw met mijn Fifi om.”
Vader moet er om glimlachen.
“Fifi, Fifi,” roept de freule. “Kom maar bij het vrouwtje.”
Hondje fluistert in het oor van Joris. “Dat hondje zegt dat hij pas naar beneden komt als dat stomme mens hem nooit meer Fifi noemt, dat is een meisjesnaam. Hij wil Tobias genoemd worden.”
Zonder aarzelen roept Joris: “Tobias, kom onmiddellijk naar beneden.”
De freule weet niet wat ze ziet als haar poedeltje tak voor tak een beetje onhandig naar beneden klautert.
“Hoe doe je dat?” vraagt de freule aan Joris.
“Nou,” zegt Joris. “Mijn moeder kan to…”
“Zijn moeder kan goed met dieren omgaan,” valt vader hem in de rede. “Dat heeft ze Joris geleerd.”
“Waarom noem je hem Tobias?”
Joris kijkt verschrikt naar de freule. Hij kan moeilijk zeggen dat Hondje hem dat verteld heeft.
“Och laat ook maar,” zegt de freule. “Ik vind Tobias wel een stoere naam, dan noem ik hem voortaan Tobias. Goed Tobias?”
Het poedeltje kwispelt vrolijk met zijn staart.
“Zullen we nu thee gaan drinken?” stelt vader voor. “Dat hebben we wel verdiend.”
Moeder draagt een zware tas met eikeltjes en vader een met kastanjes.

Ze zijn nog net het bos niet uit of daar komt meneer Hinkepink aan met een politieagent.
“Ziet u wel agent, nu hebben ze zelfs alletwee hun hond niet meer aan de riem.”
Iedereen kijkt naar Hondje en Tobias en niemand heeft in de gaten dat moeder haar hand op het hoofd van meneer Hinkepink legt en een toverspreuk mompelt. Meneer Hinkepink wordt kleiner en kleiner totdat er uiteindelijk een pad op de grond kruipt die niet weet hoe vlug hij in het gras moet verdwijnen.
“Wilt u een aanklacht indienen, meneer Hinkepink?” vraagt de politieagent en draait zich om.
Maar wie hij ziet, geen meneer Hinkepink.
“Meneer Hinkepink,” roept de agent.
Niets, helemaal niets, meneer Hinkepink is verdwenen. De agent kijkt zoekend rond.
“Misschien moest hij ineens naar huis,” zegt moeder en kijkt heel onschuldig.
“Nou ja,” zegt de politieagent. “Als er niemand is om een aanklacht in te dienen, ga ik maar. U moet wel de honden aan de riem doen hoor. Dat staat nu eenmaal in de wet.”
De politieagent tikt aan zijn pet en maakt rechtsomkeert.
Vader kijkt moeder streng aan en zegt: “Wat heb je met meneer Hinkepink gedaan, Elisa?”
Zonder dat de freule het kan horen, zegt moeder: “In een pad veranderd, je weet wel, daar ben ik heel goed in.”
“Dat kun je toch niet maken,” zegt vader. “Straks verraadt hij jou nog.”
“Wees maar niet bang Thomas. De betovering duurt maar één uur en als het over is, weet meneer Hinkepink er niks meer van. Mooi toch?”

Thuisgekomen maakt moeder overheerlijke eikeltjeskoffie. Zelfs de freule vraagt om nog een tweede kopje. Vader poft kastanjes op de kachel.
Hondje en Tobias liggen rug tegen rug op het kleedje voor de kachel te slapen en Joris is erbij gekropen.

Reageer!