Groenbaard de piratenkapitein zat in de kroeg aan de haven. Hij zuchtte in de pot met drank die voor hem op zijn tafeltje stond.
“Wel, Groenbaard, gaat het niet goed met je?” vroeg Witbaard, de oude piratenkapitein. Witbaard was op pensioen en zat heel vaak in de kroeg. Hij vertelde verhalen over zijn tijd als piratenkapitein en gaf advies aan piraten die daar om vroegen. In ruil betaalden ze dan zijn drankjes. Het was een regeling die iedereen goed uitkwam.
“Nee,” zuchtte Groenbaard, “nee het gaat niet zo best.”
Witbaard stond op van zijn plaats aan de bar en schuifelde naar het tafeltje​ van Groenbaard. Ondertussen zwaaide Groenbaard naar de waard van de kroeg om Witbaard iets te drinken te brengen.
“Vertel eens, Groenbaard, wat scheelt er?” vroeg Witbaard, toen hij ook aan het tafeltje zat. De waard zette ondertussen een schuimende pot voor hem neer. “Ah, en vrijgevig als altijd! Op je gezondheid, Groenbaard!”
Groenbaard keek hem triestig aan.
“Het zou wel eens de laatste keer kunnen zijn dat ik je iets kan trakteren,” zei Groenbaard. “Er moeten dringend herstellingswerken gebeuren aan mijn schip. Ik kan er misschien nog één reis mee maken, maar dan moeten er nieuwe zeilen op, een nieuwe ketting voor het anker, en een nieuw roer, … We hebben al te lang geen geld meer verdiend!”
Witbaard nam bedachtzaam een slokje van zijn drank. “Zou het lukken, denk je, om nog één keer op schattenjacht te gaan?” vroeg hij even later.
Groenbaard schudde z’n hoofd. “We kunnen nog één reis maken, maar gaan zoeken? Nee… Piraten zoeken soms jaren achter een schat voor ze iets vinden. Dat kan mijn schip niet meer aan.”
“Je bent altijd een goeie piraat geweest, Groenbaard. Wat als je nu eens… een schatkaart had?”
En Witbaard haalde uit zijn binnenzak een opgerold oud papier boven.
“Op dit papier staat de precieze locatie van een grote piratenschat. Ik vond de kaart op mijn laatste reis. Mijn schip was toen ook beschadigd en ik was te oud om het nog allemaal te laten herstellen en de schat te gaan halen. Ik heb de kaart al die tijd bijgehouden,” verklaarde Witbaard. “Jij bent een eerlijke piraat. Ik geef jou de schatkaart, en jij haalt de schat. Je komt er terug mee naar hier, herstelt je schip, en alles wat over is van de schat delen we dan eerlijk tussen ons twee. Wat denk je daarvan?”
“Witbaard, dat is een ongelofelijk vrijgevig voorstel! Als het lukt, dan zijn mijn zorgen voorbij! Ik doe het,” zei Groenbaard enthousiast.
Witbaard gaf Groenbaard de schatkaart. Groenbaard stak de kaart snel in zijn binnenzak.
“Ik ga meteen mijn mannen halen en dan vertrekken we!” verklaarde hij, terwijl hij Witbaard de hand schudde.
Terug aan het schip gekomen, riep Groenbaard zijn bemanning bijeen: “Heis de zeilen! Haal het anker op! We gaan op jacht… naar een schat!”
Snel ging de bemanning aan het werk. Ze trokken aan de touwen om de zeilen omhoog te trekken, draaiden aan het rad om het anker op te halen, en de stuurvrouw stuurde het schip voorzichtig de haven uit. Ondertussen was Groenbaard in zijn kajuit de schat aan het bestuderen.
“Hmm, volgens deze kaart moeten we eerst naar het noorden tot we bij Doodskopeiland zijn, en dan zou er 16 mijl noordoostelijk een klein onbewoond eiland liggen.”
Hij gaf de instructies door aan de stuurvrouw en die zette het roer in de juiste richting. Na een week varen kwamen ze bij Doodskopeiland en veranderden ze de koers. Nog een tijd later klonk er plots uit het kraaiennest: “Land in zicht! O-hoy! Land in zicht!”
Kapitein Groenbaard nam zijn kijker en zocht in de richting die door de uitkijk aangegeven werd. Inderdaad, daar in de verte lag een stipje op de horizon!
“Stuurvrouw, zet de koers bij! We gaan dat eiland verkennen!” riep hij.
Enkele uren later waren ze aangekomen bij het eiland. Het anker was voorzichtig uitgegooid – want de ketting was niet zo sterk meer – en een roeibootje was te water gelaten. Kapitein Groenbaard en enkele van zijn mannen waren naar het eiland geroeid. Daar waren ze op zoek naar een rots in de vorm van een arend, want volgens de schatkaart was dat de volgende stap.
“Daar, kapitein! Zou het die rots zijn?” vroeg een van de mannen.
“Dat ziet er goed uit matroos! We gaan het onderzoeken,” antwoordde Groenbaard.
Samen met zijn mannen liep Groenbaard rond de rotsen waarvan er eentje op een arend leek. Tussen twee rotsen vonden ze een doorgang naar een grot. Binnen in de grot was een waterput.
“Volgens de kaart moet de schat in deze oude waterput liggen…” wist Groenbaard.
De mannen hadden touwen en emmers meegenomen. Één van hen bond nu een touw onder zijn armen, nam een emmer, en liet zich door de anderen in de donkere put zakken. De moedige matroos riep even later al weer om omhoog getrokken te worden.
“Vertel, matroos! Wat heb je beneden gevonden?” wilde Groenbaard weten.
“Wel kapitein… Kijk zelf maar!” en de matroos toonde de emmer, die tot aan de rand gevuld was met goud en juwelen. De schat was gevonden!
Kapitein Groenbaard en de mannen haalden nog vele emmers op. Ze moesten meer dan één keer met het roeibootje terug naar het schip om alles over te laden. Toen eindelijk alles aan boord was, hielden ze feest. Met deze schat konden ze het schip herstellen en dan zouden ze nog best veel over hebben! Ze waren meteen rijke piraten geworden!
En Witbaard? Die kreeg zijn deel van de schat. Want Groenbaard doet altijd wat hij beloofd heeft. En da’s maar goed ook, want anders zou hij nooit de kaart van Witbaard hebben gekregen!