Als oma voorleest, moet ze eerst haar bril opzetten.
“Zonder mijn gouden bril kan ik niet lezen,” zegt ze. Oma pakt de bril uit het zwarte doosje, wrijft de glazen schoon met een doekje en zet hem stevig op haar neus.
Roel heeft het voorleesboek al gepakt. Zijn lievelingsboek, over Kapitein Slok. Hij kent het uit zijn hoofd. De platen ook.
Er is één hele enge plaat, waar Kapitein Slok met de haai vecht. Daar wil hij niet naar kijken. Hij kijkt opzij naar oma. Naar haar mooie, gouden bril.
Ze slaat de bladzijde om. Nu is het niet eng meer.
Even later is het verhaal uit. Het loopt goed af. Oma legt het boek weg en geeft Roel een knuffel.
“Lekker slapen jongen,” zegt ze.
“Oma, mag de deur een beetje open blijven?”
“Natuurlijk mag dat.”
Ze laat de deur op een kier.
“Welterusten.”
Hij hoort haar zachtjes de trap af lopen.
Het licht in de gang is aan. Het valt in een streep over de vloer en over de lage kast.
Roel ziet iets glimmen. Een gouden staafje. De poot van oma’s bril. Roel gaat rechtop zitten. Voorzichtig pakt hij de bril en zet hem op zijn neus.
Dat is grappig: als hij zijn hoofd beweegt, wordt de kast raar. En de lamp.
Roel stapt uit bed. Hij steekt zijn handen uit en loopt naar het raam. De vloer gaat scheef en Roel ook. Hij valt om. Hij lacht; het doet geen pijn.
Oma’s bril is ook gevallen. Die ligt naast de kast. Roel pakt hem op. Maar er klopt iets niet: er zit maar één glas in. Het andere is weg.
Roel schrikt: wat erg, oma’s bril is stuk. Met een kapotte bril kan ze niet meer voorlezen. Dan moet ze eerst een nieuwe bril kopen. En zo’n gouden bril is vast heel duur!
Hij legt de bril op de kast en kruipt in bed. Misschien droom ik, denkt hij. Dan is de bril morgen gewoon heel.
~~~
Roel ligt in bed, maar hij slaapt niet. Hij denkt aan piraten en goudschatten. Goud is duur. Hij denkt aan zijn spaarpot. Er zit wel acht euro in. Is dat genoeg?
Hij denkt aan oma. Zou ze boos worden? Of heel verdrietig? Nu kan ze niet meer lezen. En daar houdt ze juist zo van.
Als hij zijn ogen dicht doet, ziet hij brillen. Een heleboel gouden brillen in de etalage.
“Deze kost honderd miljoen euro,” zegt de man van de winkel.
HONDERD MILJOEN?
Roel schrikt wakker.
“Dat is veel te veel!” roept hij.
“Wat is er schat?” vraagt een lieve stem.
“Heb je een enge droom?”
Oma staat naast zijn bed.
“Ik kwam even mijn bril halen. Die had ik laten liggen.”
Roel schrikt alweer.
“Nee!” roept hij.
“Je bril ligt in de badkamer… denk ik.”
Oma kijkt naar Roel.
Dan kijkt ze naar het kastje waar de bril op ligt.
De bril met één glas…
Ze kijkt weer naar hem.
“Roel,” zegt ze. “Heb jij soms met mijn bril gespeeld?”
Roel kijkt weg.
“Ik kon er niks aan doen, oma,” zegt hij zachtjes. “De vloer ging scheef en toen viel ik. En de bril ook.”
Dan kijkt hij toch voorzichtig naar oma.
“Oma, ik heb geen honderd miljoen euro. Alleen maar acht. In mijn spaarpot.”
Oma begint te lachen. “Honderd miljoen? Hoe kom je daar bij. Mijn brilletje is niet zo duur hoor. Het is nepgoud.”
Ze pakt de bril op. Dan doet ze de lamp aan.
“Kijk jij eens even waar dat glas is gebleven.”
Dat is niet moeilijk, Roel vindt het zo! Oma gooit het glas in de glasbak. Dan kijkt ze streng naar Roel.
“Morgen koop ik een nieuwe bril,” zegt ze. “Beloof me dat je er niet mee speelt.”
Dat belooft Roel!
En dan gaat hij slapen, want het is al héél laat.