CC0 Creative Commons - pixabay.com

Het verhaal begint hier.

Het was winter. Geen winter zoals jij die misschien kent, met wind en regen en zo nu en dan een vlokje sneeuw. Nee, échte winter met veel sneeuw. Toen ik die ochtend wakker was geworden had ik het dadelijk gehoord: het was zo stil dat er wel een heel dik pak moest liggen. Toen ik mijn witte gordijntjes met de groene dennenboompjes opzij schoof moest ik even in mijn ogen wrijven, want achter het witte gordijn was nog een wit gordijn. Ik kon niet eens uit mijn raampje naar buiten kijken: de sneeuw lag wel een meter hoog!

Buiten glinsterde alles in de stralende zon. Ik had mijn warmste kleren aan gedaan en stapte vrolijk door de witte wereld. Elke kant die ik op keek zag er anders uit dan eerst. De bomen waren dik en rond en in de verte glooide de berg als de dikke, witte buik van een reus in winterslaap. Ik was zo blij en wilde er zo graag op uit dat ik alleen maar thee dronk en mijn zakken vol met notenkoeken propte om onderweg op te eten.

Het was prachtig. Er vielen zilveren stralen zonlicht door de bomen op het pad en alles sprankelde dat het een lieve lust was. Om mij heen hoorde ik zachtjes plof-plof-plof van sneeuw die van de takken viel. Het was zo mooi dat ik de tijd vergat. Koud had ik het niet, want het lopen hield me lekker warm. Honger had ik ook niet, want ik knabbelde onderweg op mijn koeken.

Ik kwam langs een heuvel, die een brede witte glijbaan was geworden. Ik gleed op mijn billen met een reuzenvaart. De rivier stroomde nog harder dan anders en ik brak kleine takjes af en gooide ze in het wilde water en ik rende zo lang mogelijk met ze mee. En ik ontdekte ijspegels van wel een meter lang in de grotten waar ik in zomer wel eens schuilde tegen de hete zon. En zo vermaakte ik me opperbest en kon het gebeuren dat ik pas doorhad hoe laat het was toen de lucht al roze kleurde. Het moest al heel laat in de middag zijn. Ik dacht aan mijn hutje met mijn hout en mijn haard en ik wilde ineens niets liever dan zo snel mogelijk naar huis. Ken je dat gevoel? Ja, dat dacht ik al.

Dus ik draaide me om en begon terug te lopen in mijn eigen spoor. Ik rende bijna en het schoot flink op. Ik dacht aan wat ik thuis ging doen: eerst de haard aanmaken en dan een pan water koken op het vuur voor bloementhee. Dan de rest van het water in de tobbe voor een bad met extra veel zeepkruid erin zodat het zou gaan schuimen. En na het eten anijsmelk in mijn bed.

Ik rende nu zo hard mijn benen mij konden dragen, op weg naar mijn vuur en mijn bad en mijn lekkere eten. Het licht tussen de bomen was rood van de ondergaande zon. Naast mij bruiste de rivier, alsof hij met mij mee rende.

En toen ineens klonk er een vreselijk geluid, alsof iemand vals speelt op een viool. Alsof iemand met een vork over ijzer krast. Een piepend, schurend, jankend, naar geluid. Ik remde zo hard dat ik uitgleed in de sneeuw en op mijn billen viel. Ik bleef stil zitten en luisterde.
Ja, daar was het weer! De haren in mijn nek stonden recht overeind: wat een naar geluid! Nadat ik overeind gekrabbeld was, liep ik naar het water. Ik keek naar links maar zag niets dan een gouden gloed van de zon op het water. Het geluid klonk weer en nu keek ik de andere kant op. En daar, midden in de wild stromende rivier, stond een lief klein hertje met de zieligste oogjes die je ooit hebt gezien. Het was zo’n schattig diertje dat je niet begrijpen kon dat die dat vreselijke geluid had kunnen maken.

Maar hij was het wel, want zijn bekje stond open en zijn bruine oogjes waren wijd open gesperd van pijn en van paniek. En toen zag ik waarom. Zijn linker achterpoot zat vast tussen twee grote stenen, die waarschijnlijk omgerold waren toen het hertje het water over wilde steken. En nu zat hij daar vast. Hij loeide weer, zachter nu en zo zielig dat er tranen in mijn ogen sprongen. Het bruine vachtje trilde. Hij moest het vreselijk koud hebben. Ik kon hem hier niet laten. Ik zou hem gaan redden!

Het verhaal gaat hier verder.

Reageer!