Freule Amalia

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Vader, moeder, Joris en Hondje zijn op een mooie herfstdag naar het bos gegaan.
“Helpen jullie mee eikels zoeken?” vraagt moeder. Ze scharrelt tussen de bladeren onder een grote eik.
“Ik ga kastanjes zoeken,” zegt vader. Hij wijst naar een kastanjeboom die verderop staat. “Die kun je tenminste eten. Wat ga je met die eikels doen Elisa?”
“Dat blijft een verrassing,” zegt moeder.

Kijk daar een olifant

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

“Kijk daar, een olifant!”
De schrijfster ligt lang uit op het groene gras en wijst met haar vinger.
Het roodborstje kijk verward rond. Hij was druk bezig om in de zwarte aarde naar wat kleine beestjes te zoeken. Met zijn kleine kopje kijkt hij verbaast om zich heen. “Wat, hoezo een olifant? Olifanten komen hier niet voor, ik zie niks.”
“Echt wel, kijk maar eens goed, hij vliegt recht boven je hoofd. Hij heeft hele grote oren en een heel klein slurfje. Aaah wat lief.”
De schrijfster heeft haar hand weer naar beneden gedaan en op haar gezicht zit een grote glimlach.

Het kleine roodborstje blijft staan en kijk naar boven. Hoog boven zijn hoofd ziet hij enkel de blauwe lucht met een paar donzige wolken. Enkele kraaien vliegen langs en krassen een rauwe goedemorgen. Voor de rest is de lucht leeg, geen enkele olifant te zien, zelfs niet één met grote oren en een klein slurfje.
“Pfff zie je wel”, zegt het roodborstje, “ik zie niks. Ben je niet in de war en zag je soms net de kraaien die langs kwamen?”
“Nee echt niet, kom hier maar eens naast mij liggen dan zie je het misschien beter.”
De schrijfster klopt met haar hand op het gras naast haar. Ze schuift een beetje op zodat het roodborstje precies op de juiste plek kan liggen.

“Oké, dan kom ik wel naast je. Maar het kan echt niet hoor, een vliegende olifant.”
Al mopperend hupt het roodborstje naar de schrijfster toe. Terwijl hij op de juiste plek gaat staan laat hij zich voorzichtig achterover op zijn staartje vallen.
“Zo, ik zit, vertel me nu maar eens waar die olifant van jou is.”
En opnieuw draait hij zijn kopje rond in de hoop dat hij nu wel een olifant ziet.

“Nee je moet gaan liggen, net zoals ik, dan kun je het veel beter zien.”
“Pfff,” zuchtte het roodborstje, “Oké, oké ik ga wel liggen.”
Hij verlegt zijn staartje en gaat met zijn rug op het koele gras liggen.
“Vertel nu maar, waar zie ik die olifant van jou dan?”
Het roodborstje klinkt een beetje geïrriteerd. Hij heeft helemaal geen zin om te kijken naar de lege lucht.

“Kijk, als je nu eens naar die grote witte wolk kijkt, dan zie je daar zijn slurfje en vlak daarachter zijn grote flaporen.”
De schrijfster wijst met haar vinger in de lucht richting een witte wolk.
Het roodborstje volgt de vinger van de schrijfster terwijl hij zijn kleine zwarte kraaloogjes een beetje samen knijpt. Hij kijkt naar de wolk die de schrijfster aanwijst.
“Mmm, een slurf en oren in een wolk. Een wolk is toch maar een wolk waar soms regen of sneeuw uitkomt. Dat kan toch niet zomaar een dier zijn.”
Het roodborstje knijpt nog meer zijn oogjes dicht en precies tussen zijn oogleden door ziet hij opeens een klein staartje en aan dat staartje zit een groot lichaam met 4 dikke poten. En… Een olifantenkop met flaporen en een heel klein slurfje.
“Jaaaaa,” schreeuwt het roodborstje, “je hebt gelijk. Ik zie ook een olifant.”
Het roodborstje schreeuwt zo hard dat poes die lag te slapen op de schommelbank van schrik haar oortjes recht overeind zet.

“Ooo en kijk daar verder op zie ik een donzig klein konijntje en een trein waar een grote stoomwolk uit komt. Ooo en daar, kijk daar, daar zie ik boer Piet met zijn pet terwijl hij zit op een varken. Whahaha, wat is dit leuk.”
En terwijl de wolken langzaam voorbij drijven, blijven het roodborstje en de schrijfster nog lang liggen op hun rug, genietend van het schouwspel, hoog in de lucht.

Lucas en zijn Belgische avontuur

0
Copyright Nathalie Uitterlinden

Op een dag vertrok Lucas met zijn familie naar België. Van het leven waar de zon blijft schijnen naar het leven waar de zon een schaduw van de maan bleek te zijn. Afrika was het centrum van warmte, maar België was het land waar elke cultuur een plaats had. Dagenlang liepen hij en zijn familie door de stad die Antwerpen heette. Ze keken hun ogen uit hoeveel verschillende culturen daar rond liepen!
Ook het eten was anders: voor het eerst aten ze Belgische frietjes. De eerste hap was een waar avontuur! 

De vogel die niet wou vliegen

0
Loz (L. B. Tettenborn), Passer domesticus detail(loz), CC BY-SA 2.5

‘t Was lente en het was al vrij warm voor de tijd van het jaar. Kareltje, een musje dat nog niet geboren was, zat op zijn gemak te spelen in zijn eitje. Best wel gezellig dacht hij, hier zo op mijn eentje. Maar terwijl hij dat dacht, vroeg hij zich af of er nog zouden zijn zoals hij. Vogels in een eitje, met een snaveltje, en pootjes die nogal veel lijken op zo van die vorkjes die je krijgt als je frietjes gaat eten in de frituur.

Kareltje werd zo langzamerhand enorm nieuwsgierig en dacht om toch maar eens te kloppen op de schaal van zijn eitje. Wie weet waren er daarbuiten nog andere vogeltjes waarmee hij kon spelen. Heel voorzichtig tikte hij tegen het eierschaaltje. Tik, tik, tik… Geen reactie. Jammer. Nog maar eens proberen dacht hij. Maar nu iets harder. TOK, TOK, TOK! En krak! Zijn oogjes werden ineens verblind door de felle zon.
“Wie heeft hier dat felle licht aan gestoken!”, dacht hij. Maar ‘t was Kareltje zelf! Hij had zijn eitje gebroken. En nu wou zijn mama niet meer op zijn eitje broeden uit schrik dat hij in haar poep zou prikken met zijn snaveltje. Er zat dus niets anders op dan de rest van het eitje kapot te maken en kennis te maken met de wereld. Zo stapte hij uit zijn eitje de wereld in.

Kareltje keek voorzichtig om zich heen. Hij zag dat hij heel hoog in een boom zat in een soort kommetje dat helemaal gemaakt was van gevlochten takjes. Waarschijnlijk had zijn papa dat gemaakt, als huisje, ver weg van stoute dieren. Kareltje keek vol bewondering naar zijn mama en papa die hoog door de lucht vlogen. Hij zag dat ze ook met andere vogels speelden en af en toe kwamen ze kijken naar het nest of alles nog goed was met Kareltje. Mama bracht dan soms een worm mee. Lekker lekker!

Kareltje vond het allemaal goed zo. Mama bracht af en toe een worm, papa zorgde voor het nestje, en Kareltje genoot van zijn plekje daar hoog in de boom. Het leven kon niet mooier zijn voor een jonge vogel zoals hij.

Tot de dag dat Kareltje toch eigenlijk wel eens benieuwd was om ook eens naar zo’n andere boom te vliegen zoals mama en papa. Maar eigenlijk durfde hij niet echt. Hij had een beetje schrik voor die andere vogels die daar vlogen. Misschien zouden ze hem maar een rare vogel vinden. En eigenlijk wist hij ook niet zo goed hoe hij tegen die andere vogels moest praten, laat staan ernaartoe te vliegen. Misschien zouden ze het niet leuk vinden dat hij hun boom zou bezoeken. Dus besloot Kareltje dat hij voor altijd in zijn eigen boom in zijn eigen nest zou blijven. Tenslotte had hij daar ook wel een mooi uitzicht en hoefde hij niet te leren vliegen op die manier. Zijn besluit stond vast. Hij, Kareltje het vogeltje, zou niet vliegen en zou voor altijd in zijn nestje blijven.

Maar toch vroeg hij zich dikwijls af waar zijn mama en papa naartoe geweest waren. Hij was een beetje nieuwsgierig. Ze babbelden soms over hoe leuk het was en hoe mooi het was in die andere bomen, en bossen, en tuinen van mensen. Ze vertelden ook dat ze al hadden moeten opletten voor stoute katten.
Kareltje was diep onder de indruk. Misschien moest hij toch maar eens zijn angst overwinnen en proberen zijn vleugels uit te slaan. Gewoon maar eens om te proberen. Nee, niet om te vliegen hoor. Gewoon, om die vleugels eens te strekken. Kwestie van zeker te zijn, voor als het eens zou stormen en hij uit de boom zou waaien met nest en al. Eens oefenen kon geen kwaad, dacht hij. Kareltje strekte zijn linker vleugel uit, en daarna zijn rechter, en hij wapperde eens goed heen en weer. Zozo, dat liep gesmeerd.
Eigenlijk best wel indrukwekkend, zo’n vleugel. Hij probeerde nogmaals, maar deze keer met iets meer kracht. Hij voelde hoe zijn pootjes bijna het nest losten. Oeioei, dacht hij. Bijna was ik gaan vliegen! Genoeg voor vandaag. Straks gaan ze nog denken dat ik een echte vogel ben. Ik ben tenslotte Kareltje het vogeltje dat niet zou vliegen!

De dag erna zat Kareltje weer in zijn nest te spelen met zijn veren. Mama en papa waren gaan vliegen en eigenlijk verveelde Kareltje zich wel een beetje. In zo’n nest is er eigenlijk bitter weinig te beleven voor een vogel. Hij besloot nog eens te spelen met zijn vleugels en hij wapperde fors heen en weer. Hij ging er zo in op, dat hij niet door had dat hij boven het nest hing te fladderen en zijn nest verlaten had. Daar hing hij dan in de lucht!
Hij keek rond zich heen en zag een andere boom. En nog één. En nog één. Hij bewoog zijn vleugels en hij voelde de wind eronder door waaien. Hij genoot en vloog van de éne boom naar de andere. Hij riep naar andere vogels en ze waren allemaal blij dat ze er een nieuwe speelkameraad bij hadden. Ze vroegen zijn naam, en ze toonden welke trucjes ze al konden met hun snavels en hun vleugels. Kareltje was zo blij en wou dat tegen zijn mama en papa gaan vertellen. Hij vloog terug naar zijn nest en vertelde zijn hele verhaal.
Wat waren ze trots op hem. Trots dat hij eindelijk gedurfd had om het nest los te laten, en trots dat hij zoveel vrienden had gemaakt. Ze vertelden hem dat hij altijd voorzichtig moest zijn en ver weg moest blijven van stoute katten. Papa beloofde hem zelfs dat hij hem trucjes zou leren om nooit in de klauwen van stoute katten te geraken.

Kareltje was trots en die nacht droomde hij van alle avonturen die hem nog te wachten stonden met zijn nieuwe vrienden in het bos, en in de tuinen van de vele huizen, en in het park, en wie weet waar nog allemaal. Waar zou jij graag eens heen vliegen?

Loz (L. B. Tettenborn), Passer domesticus detail(loz), CC BY-SA 2.5

De twee zoutkorrels

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Siberië, ergens in de zoutmijnen. Een snerpende wind joeg over de ijskoude vlakte. De lucht hing vol dreigende en donkere wolken, hier en daar zag je een bliksemschicht. Van leven was hier weinig of geen sprake, enkel in de zoutmijnen leek leven mogelijk. Al was het in erbarmelijke omstandigheden.
Maar daar, ergens diep in het zout, zaten twee zoutkorrels rustig met elkaar te praten alsof hen niks kon overkomen. Tot plots een grote ijzeren schep hen met één graai weghaalde van hun familie en vrienden!

Trouwe hond

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Er was eens een hond
vrolijk en gezond
hij had niets meer te wensen
want hij woonde bij lieve mensen.

Elke dag vlees, bijna een pond,
maar wat hij het allerfijnste vond…

Hondje en meneer Hinkepink

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Joris ontdekte dat zijn moeder een heks is! Hij vroeg haar dan om te vertellen over vroeger. Vandaag komen we meer te weten over hoe z’n moeder een heks werd…

“Als jong heksje was ik in de leer bij twee oude, zeer ervaren heksen. De oudste van de twee was nog een verre nicht van de heks van Hans en Grietje. Ze mocht graag een botje afkluiven. En de jongste had als heel jong heksje nog met Eucalypta gespeeld. ”
Vader knikt, hij heeft haar verhalen al dikwijls gehoord.
“We woonden in Nevherland in een huisje heel diep in het bos op een plek waar nooit mensen komen.”
“Nevherland?” vraagt Joris.
“Ja dat is het land waar de tovenaars en de heksen wonen.”
“Oh,” Joris kijkt met ontzag naar zijn moeder. “En verder moeder?” vraagt hij.
“Uit een groot toverboek moest ik allerlei moeilijke toverspreuken leren. Ik was heel goed in het veranderen van mensen in allerlei griezelige dieren, padden, wormen, slangen en dergelijke. Dat kan soms heel handig zijn weet je.”
Joris kijkt zijn moeder aan. Hij kan het haast niet geloven, zijn moeder is een heks.
“Zal ik eens wat proberen?”
“Ho, ho niet doen Elisa, wie weet wat er fout gaat,” zegt vader.
“Jammer,” zegt moeder. “Een andere keer Joris.”
“Eliza, moet je geen eten gaan koken?” vraagt vader.
“Ja, dat is waar”, zegt moeder. “Ga jij nog maar even buitenspelen Joris.”

 

Hondje

Joris zit aan de rand van de sloot en gooit steentjes in het water. Hondje zit naast hem.
Joris hoort een stem. Hij hoort iemand duidelijk zijn naam zeggen. Er is niemand te zien. Opnieuw hoort Joris zijn naam. Hij kijkt om zich heen en ziet alleen Hondje.
Hondje duwt zijn kopje tegen Joris aan en weer hoort Joris zijn naam.
“Hondje?” zegt hij en stopt direct. Hondjes kunnen niet praten. Maar wie zegt dan zijn naam?
“Ja, Joris,” zegt de stem. “Ik ben Hondje.”
“Kun jij praten?” vraagt Joris.
“Ja,” zegt Hondje. “Maar alleen met jou hoor.”
“Hoe kan dat nou?” vraagt Joris en kijkt met grote ogen naar Hondje. Hij kan het haast niet geloven.
“Omdat jij nu weet dat je de zoon van een heks bent, mag je ook weten dat jij mij kunt verstaan.”
“Ben jij soms een betoverde edelman of zo?” Joris schudt zijn hoofd.
“Nee hoor, ik ben gewoon een hondje en jij kunt met mij praten. Niemand anders, alleen jij.”
Joris slaat zijn armen om de nek van Hondje en zegt: “Je was al mijn liefste vriendje, maar nu vind ik je nog veel liever.”

 

Meneer Hinkepink

Ineens horen ze een hoop kabaal uit de tuin van buurman Hinkepink.
Buurman Hinkepink draagt altijd een deftig, zwart pak. En op zijn dikke buik prijkt pontificaal een gouden horlogeketting. Bij voorkeur rookt hij dikke sigaren.
Joris en Hondje rennen naar de haag die de afscheiding vormt. Door een gat in de heg zien ze de buurman heen en weer rennen en hij zwaait woest met zijn wandelstok met gouden knop. Een groep eenden smult van het smakelijke gras van zijn gazon en dat vindt meneer Hinkepink niet leuk. Hij schreeuwt lelijke woorden en schopt zelfs naar de eenden als die niet vlug genoeg weg vliegen. Zijn zwarte hoge hoed staat helemaal scheef op zijn hoofd.
“Gaan jullie maar ergens anders zitten te schijten,” schreeuwt hij. “Jullie verpesten mijn dure Engelse gazon.”
De eenden vliegen op en plonsen in de sloot. Joris en Hondje worden nat van de spetters. De buurman scheidt er pas mee uit als alle eenden uit zijn tuin verdwenen zijn. Mopperend gaat hij naar binnen.

“Wat doet die meneer Hinkepink toch akelig,” zegt Joris tegen Hondje.
Hondje fluistert hem iets in het oor. Joris knikt met een brede grijns over zijn gezicht.
Hondje rent weg en even later komt hij terug met alle honden van het dorp achter zich aan. De buldog van de slager, de Deense dog van de baron, de teckel van de juffrouw, de Golden Retriever tweeling van de notaris. De rottweiler van de houthakker, de een na de ander, de hele tuin van meneer Hinkepink zit vol honden.
“Luister allemaal,” roept Joris. “We gaan meneer Hinkepink een lesje leren. Voor één keer mogen jullie op zijn gazon jullie gevoeg doen.”
De honden blaffen opgewonden en doen hun uiterste best. Joris en Hondje staan verscholen achter de heg te gluren. De ene drol is nog mooier dan de andere. Foeterend en tierend komt meneer Hinkepink aanrennen. Hij glijdt uit over een verse drol en valt achterover in een andere.
“Dat zal hem leren naar eenden te trappen,” zegt Joris tegen Hondje. En stilletjes maken ze zich uit de voeten.

Joris en Hondje zijn nog maar net binnen of een briesende meneer Hinkepink komt het tuinpad opgestoven.
“Nu weet ik het zeker!” roept hij tegen vader. “Uw vrouw, meneer Verschuren, is een heks. Ik zou maar oppassen als ik u was. Ze heeft alle honden uit het dorp betoverd om op mijn dure Engelse gazon drollen te gaan leggen.”
Vader haalt zijn neus op. “Wat ruikt u raar, meneer Hinkepink”.
“En ik zag uw vrouw ook op het dak zitten, dat heb ik aan de politie doorgegeven,” zegt meneer Hinkepink.
“Mijn vrouw klimt regelmatig op het dak, dat is namelijk heel goed voor de slanke lijn moet u weten, meneer Hinkepink,” zegt vader.
“Is dat zo? Nou dan moet ik het misschien ook maar eens proberen,” zegt meneer Hinkepink en strijkt over zijn dikke buik.
“Dank u wel meneer Verschuren, voor de goede raad. Maar ik houd uw vrouw in de gaten,” zegt hij en heft dreigend zijn vinger op.
Uit de keuken komt de lucht van gebakken vis.
“Komen jullie eten,” roept moeder.
Op de schaal ligt niet één klein visje maar wel zes grote.
“Toch gemakkelijk als je moeder een beetje kan toveren,” zegt vader tegen Joris.

Joris en Hondje komen terug! Ze zijn vanaf nu een wekelijkse verschijning op de voorleestuin.

Even kennismaken

1
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Ik ga jullie verhaaltjes vertellen over Joris en zijn hondje en over zijn vader en moeder.
Het lijkt een gewoon gezinnetje, maar die moeder hè, ja die moeder, die is echt niet gewoon. Luister maar.

Op de stoep voor een vriendelijk uitziend huisje in de Kerkstraat in Burgerdam zit een jongetje.
Hij heeft kort blond stekeltjes haar. Naast hem zit zijn hondje. Hij heeft zijn arm om zijn hondje heengeslagen. Het hondje is wit en heeft een paar zwarte vlekjes.
Het jongetje heet… Joris.
Joris heeft zijn hondje van zijn moeder gekregen en mocht hem zelf een naam geven.
“Dan noem ik hem Hondje,” had hij gezegd. Vanaf die tijd zijn ze altijd samen.
Het huisje heeft rode dakpannen en uit de schoorsteen komt een wit sliertje rook.
Joris woont daar samen met zijn vader en moeder. Ze heten Thomas en Elisa. Boven de brievenbus is een koperen naamplaatje bevestigd met in sierlijke letters hun achternaam: Verschuren.
Joris speelt graag buiten. Eigenlijk is hij een heel gewoon jongetje.
Zijn vader is bovenmeester op de dorpsschool, ook heel gewoon. Maar zijn moeder… Nee, zijn moeder is echt niet gewoon.

Luister…
Op een dag komt vader thuis van school en vraagt aan Joris, die aan de keukentafel zit: “Wat eten we vandaag?”
“We eten vis,” zegt Joris. “Ik moest van moeder vis bij de visboer halen.”
“Lekker,” zegt vader. “Waar is moeder?”
Joris kijkt zijn vader aan, zucht en mompelt wat.
“Wat zeg je Joris, ik versta je niet?”
Joris wijst met zijn vinger omhoog.
“Moeder zit weer eens op het dak.”
“Zo en wat zou dat,” zegt vader. “Mag je moeder soms niet op het dak zitten?”
“Vader, waarom zit moeder toch steeds op het dak?”
“Tja, op welk dak zit ze eigenlijk?” vraagt vader. “Van de schuur, van het kippenhok of van het huis?”
“Van het huis, vlak bij de schoorsteen.”
“Oké, we gaan samen onderaan het dak roepen, dan komt ze vast naar beneden. Kom mee.”

Ze gaan naar buiten en kijken naar boven. Ja hoor, daar zit moeder en ze houdt zich stevig vast aan de schoorsteen.
“Nu tegelijk roepen,” zegt vader.
Joris zet zijn handen aan zijn mond en roept zo hard hij kan: “Moeder!”
Vader roept: “Elisa, Elisa!”
“Ik durf niet,” antwoordt moeder met een angstig stemmetje. “Mijn bezem is gevallen.”
“Blij jij hier staan, Joris. Je hoort het, je moeder durft niet naar beneden en ze is haar bezem ook kwijt. Houd je moeder goed in de gaten. Ik ga de ladder uit de schuur halen.”
Joris snapt er niets van. Wat moet zijn moeder op het dak met een bezem?
Vader klautert langs de ladder omhoog en even later staat moeder veilig beneden.
“Hè, hè, wat zat ik hoog,” zegt ze. “Ik durfde niet naar beneden te komen.”
Moeder aait Joris over zijn bol, slaat haar arm om hem heen en met zijn drieën lopen ze naar binnen.

“Heb je nog vis gehaald, Joris?” vraagt moeder.
Joris laat de vis zien.
“Is dat alles? Wat een kleintje.”
Vader haalt zijn neus op en zegt: “Ja, ontzettend klein.”
“De visboer had geen grotere,” zegt Joris. “Bovendien hoef ik geen vis.”
“Jij eet gewoon wat de pot schaft,” zegt moeder.
“Moeder, waarom zat je met een bezem op het dak?” vraagt Joris.
“Vraag toch niet zoveel,” roept vader. “Als je moeder met een bezem op een dak wil zitten dan gaat ze op het dak zitten, begrepen?”
“Ja, maar andere moeders zitten nooit op het dak.”
“Nou jouw moeder wel. Het dak moest zeker hoognodig schoongemaakt worden, hè Elisa?”
Ja, knikt moeder. “Dat was al zo lang geleden.”
Moeder kijkt van Joris naar vader en zegt: “Luister eens Thomas, vind je niet dat we het Joris maar moeten vertellen. Hij is nu oud genoeg, denk je niet?”

“Zou je denken,” zegt vader. Hij wrijft over zijn voorhoofd. “Zou het niet een te grote schok voor hem zijn?”
“Nee, ik denk dat hij het wel aan kan. Joris, kom eens bij me zitten?”
Joris begrijpt er niets van en gaat naast zijn moeder zitten. Hondje springt naast hem op de bank en legt zijn kopje op Joris zijn been.
“Oké Joris, luister goed,” begint moeder. “Ik ben vroeger… eh, je moeder is vroeger… Vertel jij het maar Thomas.” En ze duwt Joris in de richting van vader.
“Nou, je moeder is vroeger…,” zegt vader. “Heel lang geleden.”
Hij kijkt om zich heen of niemand anders het kan horen. Hij laat zijn stem dalen en fluistert: “Je moeder is vroeger een toverheks geweest.”
“Oh, dan snap ik het allemaal,” zegt Joris. “Daarom staan er drie heksenbezems in de schuur en daarom ben jij met volle maan zo van streek, maar waarom zit je af en toe op het dak?”
“Ik vind het vliegen op een bezemsteel zo geweldig dat ik het soms nog even moet proberen, maar ik kan het niet zo goed meer.”
“Juist,” zegt vader. “Snap je het Joris?”
“Maar ik kan nog wel toveren,” zegt moeder.
Vader schudt zijn hoofd en zegt: “Dat gaat ook dikwijls helemaal verkeerd.”
Moeder zegt: “Dat komt vooral omdat ik van jou nooit mag toveren. Ik moet gewoon meer oefenen.”
“Mag ik op school vertellen dat je vroeger een toverheks bent geweest?” vraagt Joris.
“Oh, nee, volstrekt niet, alsjeblieft niet, denk erom,” roept moeder. “Dit is ons grote geheim dat niemand mag weten.”

Joris schudt met zijn hoofd. Zijn moeder een heks, het is haast niet te geloven.
“Hè moeder, vertel eens van vroeger toen je nog een heks was,” vraagt Joris.

Morgen komen we meer te weten over de moeder van Joris… Spannend zeg!

Biggetje Bee gaat slapen

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com
Biggetje Bee moet naar bed.
Papa Big zal haar een verhaal voorlezen.
Biggetje Bee kiest een boek uit.
Ze rent naar de kast.
De kast gaat open. Er staan veel boeken in.

Swami Bami Tsunami

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Er was eens een schele ontaarde hindoeïstische monnik in India met een heel erg slecht karakter. Swami Bami Tsunami was zijn naam. Hij vloekte de hele dag godslasterlijke verwensingen, sloeg kleine kinderen zomaar om de oren met zijn swamikralenkrans en roste uit verveling kleine poesjes op de maat van zijn lievelingsliedje met hun lieve kattenhoofdjes over een verroest wasbord.
Ook kakte hij wel eens op een oude Hindu Times, frommelde die daarna ineen en gooide die vervolgens bij oude ipaatjes door het venster naar binnen. En leuk dat hij dat vond!
Als dan die poepbom op de schoot van het in een schommelstoel bij het raam zittend ipaatje uiteenspatte. En ze helemaal onder Swami Bami Tsunami zijn vieze poepstront zat! Gelukkig gooide hij vaak mis, omdat hij scheel was.