Vrolijk zingend huppelt Prinses Varia door de paleistuin. Het is een mooie dag, het zonnetje schijnt en vlinders dartelen om Prinses Varia heen.
Opa Koning bekijkt het glimlachend en loopt naar haar toe.
“Goede morgen, prinses. Wat ben jij vandaag vrolijk?”
“Hmm, hmm,” klinkt het dromerig en Prinses Varia danst verder door de tuin.
Dan blijft ze ineens staan. “Opa, jij vind oma lief, he?
“O, ja, zeker.”
“En wat geef je iemand die je lief vindt?”
“Dat is makkelijk. Oma wordt altijd blij van bloemen. Vooral als ik ze zelf voor haar geplukt heb.”
“Oh, wat een goed idee, opa.” En weg rent Prinses Varia.
Prinses Varia is verliefd
Er was eens… (2/2)
Sil ging op weg naar oma. Hoewel hij beloofd had niet door het park te gaan, heeft hij dat toch gedaan. Hij ontmoette er een vreemde man en bleef daarna nog even om bramen te plukken.
Nu is hij bij oma’s huis aangekomen…
Hij drukte op de bel: Ding-Dong!
En nog eens. Er deed niemand open.
Toen deed hij het klepje van de brievenbus omhoog en riep: “Oma?”
“De sleutel ligt onder de mat!” riep een krakerige stem terug.
Was oma soms verkouden, of deed haar rug zo veel pijn dat ze niet goed meer kon praten?
“Hoi Oma! Ik ben het,” riep hij en hij keek oma’s woonkamer door. De gordijnen waren gesloten, het was donker. Op de bank, onder een stapel dekens, zag hij iets bewegen.
“Kom verder kindje,” zei ze weer met schorre stem. Een hand met een paarse handschoen aan kwam onder de dekens vandaan. Ze wenkte hem: “Kom eens hier.”
Stapje voor stapje schuifelde hij dichterbij.
Ze had ook een paarse glittermuts op, zag hij toen hij vlak naast de bank stond. Hij kon alleen één oor zien, de rest hield ze onder de dekens. Hij kreeg een gekke kriebel in zijn buik.
“Oma ik heb lekkere dingen voor je mee van mama,” zei hij zachtjes.
“Dank je, dank je, kindje.”
Hij keek nog eens naar het oor van oma. Wat was die gek groot, dat was hem nog nooit opgevallen.
“Oma, waarom steekt uw oor zo uit?”
“Dat, kindje is om je beter te kunnen horen.”
Hij keek naar de paarse handschoen.
“Oma waarom heeft u van die gekke handschoenen aan?”
“Dat, kindje,… Eh, bemoei je daar eens even niet mee! Ja?!” zei de stem boos.
“Nou, oma wat geeft u een grote mond!” zei hij geschrokken.
De dekens kwamen langzaam in beweging. Oma ging rechtop zitten. Deed haar handschoenen uit. Een hand met vieze, lange nagels trok de paarse muts af.
“Grote mond? Grote mond! Dat maak ik zelf wel uit. Kom hier jij!”
Van onder de dekens sprong de harige man op hem en greep hem bij zijn arm.
“Natuurlijk heb ik een grote mond. Ik sterf van de honger. Meekomen jij, kleintje!” Hij sleurde hem mee naar de grote voorraadkast.
“Waar is oma? Wat heb je met mijn oma gedaan?” riep hij boos.
“Houd je snavel jij!”
Met een harde duw smeet hij hem in de kast en draaide hem op slot.
Het was donker in de kast. Alleen door het sleutelgat scheen een straaltje licht.
“Hoi Roodkapje,” klonk er vanuit het donker achter hem. Het was de stem van oma.
“Oma. Noem me toch niet altijd zo,” zuchtte hij terwijl hij zijn oog tegen het sleutelgat aan drukte. De gordijnen waren dicht, maar alle lichten brandden.
In een grote sporttas zag hij oma’s laptop, haar tablet en zilveren kandelaars gepropt zitten.
“Zo, dat is dat,” mompelde de man tevreden en ritste de tas dicht. “En nu eerst ETEN!”
Hij vulde een pan met water en zette het vuur hoog. Nadat hij groentes in het kokende water had gedaan, pakte hij de grootste snijplank en het scherpste mes. Hij legde het mes naast de plank op de keukentafel en zei: “Alleen het vlees nog. Ik heb genoeg voor drie weken soep.”
En hij keek naar de kastdeur. Hij stond op, pakte de sleutel van tafel en liep op de kast af toen…
Ding-Dong.
“Wel getverderrie,” mopperde de man.
Ding- Dong.
“Dat is de buurvrouw, mevrouw Jager,” zei oma tegen de dichte deur.
“Stil daarbinnen! Laat ik jullie niet nog eens horen of er zwaait wat!” gromde de man hen toe.
De voordeur werd geopend.
Sil liet zich niet kennen. “HELP, HELP, MEVROUW JAGER, HELP ONS! HIJ HEEFT ONS OPGESLOTEN!”
Met voeten en vuisten ramde hij tegen de dichte kastdeur.
Er klonk gestommel, geschreeuw en gegil vanuit de woonkamer. Toen werd het stil. Voetstappen kwamen langzaam op de kastdeur af, de sleutel ging in het slot en langzaam, heel langzaam ging de deur open.
En daar in de deuropening stond het allerkleinste en waarschijnlijk ook het alleroudste vrouwtje dat hij ooit had gezien. Met in haar hand een grote bruine handtas. Ze klopte even op de tas en zei: “Ik had knikkers voor je mee, kindje. Drie grote zakken. Deze tas weegt een ton. Daar had die vuilak niet van terug.”
Ze sloeg een oude hand voor haar mond. “Pardon,” zei ze toen lachend.
Oma schonk de thee in en mevrouw Jager verdeelde de chocolade op een schaaltje.
“Nou jongen. Je hebt gelijk, ik zal je geen Roodkapje meer noemen. Je bent al zo groot. En moedig, erg moedig. Ik durfde mij niet te verroeren.”
Ze keek hem aan. “Hoe zal ik je dan noemen. Iets met held? Super Hero?”
Hij schudde zijn hoofd. “Nee oma. Ik weet hoe u mij kan noemen: Sil. Want dat is tenslotte gewoon mijn naam.”
Oma lachte en proostte met de thee. “Op Sil,” zei ze blij.
Sil proostte mee. Voorzichtig.
“Was er niet een tv programma vroeger? Sil de Strandjutter?” Oma keek mevrouw Jager vragend aan.
“Omá…” zei Sil streng.
“Sorry Sil,” lachte ze terug.
En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens… (1/2)
Er was eens een kind, een jongetje, dat vaak Roodkapje werd genoemd. Dit kwam niet omdat hij altijd een rood kapje ophad. Nee natuurlijk niet. Het kwam door zijn oma, die altijd rode mutsjes voor hem haakte. Vroeger. En hem dan Roodkapje noemde.

Oma hield van gekke namen. Oma noemde zijn mama altijd Muisje en als ze papa nodig had riep ze: “hee bolle!” Dat was heel gek want papa was juist helemaal niet bol.
“Doe je rits eens dicht,” zei mama terwijl ze het mandje op de grond zette om zelf zijn rits dicht te doen.
“Dat kan ik zelf wel hoor,” zei hij streng. Mama vergat soms dat hij geen kleuter meer was.
“En je capuchon?” Ze ging al met haar handen naar hem toe maar hij schudde snel zijn hoofd. Hij ging natuurlijk niet met een mandje én een rode capuchon op naar oma. Wat dacht mama wel niet zeg!
“Je weet de weg? Op de stoep blijven, dan linksaf om het park heen…”
“Ja- ha,” zuchtte hij. “Daarna weer naar links en de derde straat naar rechts.”
Mama knikte tevreden. “En niet door het park dus he?”
“Nee-hee.” Hij stak zijn hand uit en pakte het mandje aan. “Als ik straks terug ben mag ik nog gamen, he?”
“Ga nu maar.” Mama duwde hem zachtjes de goede richting op.
Het mandje was niet licht. Er zaten wat dingen in om oma op te vrolijken, had mama verteld. Oma was thuis van haar werk, ze was gevallen met haar fiets. Ze had zo’n snelle fiets. “Levensgevaarlijk die dingen!” had papa een paar dagen geleden geroepen toen mama de telefoon inhaakte en vertelde wat er was gebeurd met oma.
~~~
Hij wisselde voor de vierde keer van hand. Het mandje leek steeds zwaarder te worden. Wat zou er inzitten?
Hij zette het op de grond en keek: een tijdschrift, een reep chocolade (he, jammer, met nootjes, die lustte hij niet), een klein bakje druiven (die gaat oma straks aan hem geven, oma vindt fruit belangrijk… iets met vitamines of zo), de zelfgemaakte cake van mama, waar papa en hij geen plakje van mochten proeven, een spuitbus slagroom én een bosje tulpen.
Toen hij weer verder wilde lopen, zag hij dat hij precies bij het bruggetje stond. Het bruggetje waar ze vaak de eendjes voeren, het bruggetje naar het park.
Als hij over het bruggetje, over het slingerende fietspad langs de glijbaan en de wipkip zou lopen, zou hij sneller zijn. Als hij deze weg zou nemen, zou hij vast en zeker twee keer zo snel zijn. Mama zei zelf altijd dat dit de snelste weg was naar oma.
In de verte zag hij de bovenkant van de glijbaan, hoorde hij kinderen lachen en een fietsbel vrolijk rinkelen. Oma vindt het vast fijn als hij er eerder is. Ze is dol op chocolade met nootjes.
Zijn voetstappen klonken gek op de brug. Hij zag tussen de kieren door een witte en een bruine eend. Jammer dat hij geen brood mee had, dacht hij.
“Ho! Pas op!”
Vlak voor zijn voeten stopte een fietswiel. Hij keek op.
De geschrokken meneer stapte af en zette zijn fiets tegen de reling. In zijn hand hield hij een zak vol met brood. “Daar deed ik je bijna pijn, jongeman.” De stem van de man klonk donker en boos, maar hij glimlachte. Tussen zijn donkere, lange haren en wilde baard glommen zijn groene ogen en witte tanden.
“Sorry meneer, ik keek naar de eenden.”
“Houd jij ook zo van eenden? Hier. Help mij maar even.” Een harige hand met lange vuile nagels graaide in de zak brood en gaf hem drie sneetjes oud witbrood. “Of heb je haast?”
“Een beetje,” zei hij en gooide ondertussen stukjes brood naar de twee eenden.
“Waar moet je heen met dat mandje? Ziet er goed uit.” Hij veegde met de mouw van zijn vest wat kwijl van zijn mond. Toen hij Sil zag kijken, zei hij: “Mooi he?” en stak zijn twee armen naar voren. “Echt wol. Weet je waar dat van gemaakt is?”
Natuurlijk wist hij dat, hij was geen peuter meer. “Ja van een schaap.”
“Bingo!” zei de baard en hij gaf hem nog een half sneetje krentenbrood.
“Waar ging je heen zei je nou?”
“O, naar mijn oma. Ze heeft een zere rug ik ga haar wat spulletjes brengen.”
“Alleen? En je weet de weg? Daar geloof ik niks van!” De groene ogen van de man keken hem verbaasd aan.
“Pfff, ik ben er al duizend keer geweest. Het fietspad af, het andere bruggetje over en meteen naar rechts. Daarna de eerste straat links en dan het eerste huis. Simpel.”
Nog voordat de man iets kon zeggen, zei hij: “En ja ik weet wat links en rechts is, ik ben al groot.”
De twee harige handen hielden de broodzak op zijn kop en schudden de kruimels in het water.
“Waarom pluk je onderweg niet nog wat bl… eh brámen voor je oma? Die zijn hartstikke gezond. Daar zal ze blij mee zijn. Weet je waar ze groeien?” Met een puntige nagel wees hij naar een klein zijpaadje waar alle mensen altijd met de honden lopen. Het was niet ver van het pad. Bramen zijn natuurlijk ook fruit. Met vitamines. Hij kon best even stoppen om wat bramen te plukken nu hij toch de snelle weg had genomen.
Komt Sil nog bij oma met zijn mandje? En wat wou die vreemde man eigenlijk? Morgen gaat het verhaal verder!
Tommie en de dieren

Toen Tommie wakker werd, keek hij eerst goed naar het plafond. Gelukkig, geen vleermuizen. Tommie hield niet zo van vleermuizen en helemaal niet als ze aan zijn plafond hingen.
Daarna keek hij voorzichtig onder zijn bed. Nee, ook geen krokodil. Dit beloofde een goede dag te worden.
Mijnheer Kangoeroe
Mijnheer Kangoeroe had weer eens een verre reis gemaakt. Hij was er wel een beetje moe van geworden, maar het was een prachtige vakantie geweest. Hij had weer veel gezien en veel gehoord. En hij had een plannetje bedacht!
Toen hij terug in het kangoeroedorp was, kwamen alle kangoeroemannetjes, kangoeroevrouwtjes, kangoeroejongens en kangoeroemeisjes naar hem toe. Hij keek eens goed naar alle kangoeroes die voor hem stonden en zei toen: “Ik heb nu toch wat gehoord! In Sydney, een grote stad hier ver vandaan, worden Olympische Spelen gehouden. Daar komen wel meer dan 100 sporters naartoe en dan gaan ze kijken wie het hardst kan lopen, zwemmen, paardrijden, fietsen en nog veel meer.”
“Wat hebben wij daar nu aan!” riepen de kangoeroes in koor. “Wij kunnen daar toch niet aan meedoen?”
Nee, dat kon natuurlijk niet. Maar Mijnheer Kangoeroe had een ander plannetje. “Weet je wat wij gaan doen?� vroeg hij.
Nee, dat wisten de kangoeroes niet. Dus vertelde Mijnheer Kangoeroe wat hij van plan was. “We gaan de Kangoeroe Olympische Spelen houden, hier in ons kangoeroedorp. Ik wil wel eens weten wie het hardst kan zwemmen, lopen, hoogspringen, enzovoort!�
Kees Kangoeroe was de eerste die met bezwaren kwam. “Ik kan niet eens zwemmen en eigenlijk denk ik dat niemand van ons dat kan!� zei hij.
Maar Mijnheer Kangoeroe antwoordde dat iedereen dat kon leren. Ze moesten maar goed hun best doen en veel trainen, dan kwam alles wel goed.
De kangoeroes knikten en Mijnheer Kangoeroe was blij dat iedereen wilde meedoen.
En dus begonnen de trainingen. De kangoeroes startten met verspringen. Daar waren ze goed in, dachten ze. Op de grond was met een dikke tak een streep in het zand getrokken. Vlak voor de streep moesten de kangoeroes springen. En aan de afdrukken van hun stevige achterpoten kon je daarna zien waar ze waren neergekomen.
Karel Kangoeroe was de eerste die sprong. De twee diepe kuilen in het zand lieten zien hoe ver hij had gesprongen. Ze hadden natuurlijk geen meetlat, maar het was wel een heel eind! Daarna was Koos Kangoeroe aan de beurt. Die sprong veel minder ver. Alleen Kobe Kangoeroe sprong nog verder dan Karel en dat vond Karel niet zo leuk! Maar er was gelukkig nog tijd genoeg om te oefenen voordat de grote Olympische dag daar was.
Met het hoogspringen ging het minder goed. Mijnheer Kangoeroe had gehoord dat mensen daarvoor een touwtje tussen twee stokken spanden. Daar moest dan overheen gesprongen worden. Dus spande hij een stevig touw tussen twee bomen en kon het hoogspringen beginnen. De eerste springer stormde naar voren. Dankzij zijn sterke staart sprong hij met gemak over het touw heen. Maar de tweede kangoeroe had pech. Hij bleef net met zijn grote teen achter het touw hangen en viel met een plof op de grond. Au, dat deed pijn!
Maar toen begreep Mijnheer Kangoeroe hoe het moest. Het touw mocht niet vastgebonden worden! Hij maakte het touw los en hing het over een paar takken heen. Op de uiteinden van het touw legde hij een grote kluit aarde.
En dat werkte heel goed. Als een kangoeroe nu het touw raakte, dan schoot het onder de aardkluiten vandaan en viel de springer niet op zijn snoet.
Van hardlopen kwam niets terecht. Een fatsoenlijke kangoeroe loopt niet, maar springt! Dat onderdeel werd dan ook snel van het programma geschrapt. Net als fietsen en paardrijden. Stel je voor zeg, een kangoeroe op een fiets of op een paard!
Dan was er nog het zwemmen. Dat was me wat! De meeste kangoeroes waren nog nooit in het water geweest, maar Mijnheer Kangoeroe nam ze mee naar een meertje en daar werden de eerste zwemlessen gegeven. Al snel bleek het nog niet zo gemakkelijk voor kangoeroes om te leren zwemmen. Maar er waren een paar die, door flink met hun poten te trappelen, toch min of meer zwemmend de overkant van het meertje bereikten. Vlug ging het niet, maar ze vonden het wel leuk.
Toen kwam Kaatje Kangoeroe naar Mijnheer Kangoeroe toe. “Mogen alleen mannen en jongens meedoen?� vroeg ze.
“Nee, hoor,� zei Mijnheer Kangoeroe, “bij de mensen zwemmen ook vrouwtjes mee!�
Kaatje haalde haar drie kangoeroevriendinnen op en samen meldden ze zich aan voor hun eerste les. En wat er toen gebeurde!
Toen de kangoeroedames het meertje in gingen, merkten ze al gauw dat hun buidel vol met water kwam te staan en dat ze daardoor bijna niet vooruitkwamen. Toen ze weer uit het water kwamen, stonden daar vier kangoeroes met een grote buidel vol water aan de kant. Bij eentje zwom er zelfs een vis in!
Al gauw sprong er een klein kangoeroetje in een van de buidels met water. En een lol dat hij had! Van dameszwemmen is nooit wat gekomen, maar de kangoeroevrouwtjes gingen nog wel eens het water in om hun kinderen een plezier te doen.
De Kangoeroe Olympische Spelen werden een groot succes. Karel Kangoeroe won met verspringen en Klara Kangoeroe met hoogspringen. De kampioen werd uiteindelijk Kees Kangoeroe. Hij werd eerste bij het zwemmen, tweede bij het hoogspringen en ook tweede bij het verspringen. Medailles kregen ze niet, maar wel een extra lekkere kampioenmaaltijd!
Spiegelbeeld
Jasmijn stond voor de spiegel. Met twee twinkelende ogen keek ze zichzelf aan. Ze zag eruit als een prinses en zo voelde ze zich ook. Ze had haar haren zelf opgestoken en op het knotje een kroontje gezet. Maar het mooiste was toch wel de jurk. Haar prachtige gele prinsessenjurk met fonkelsteentjes. Het was haar meest kostbare bezit. Er ontbrak nog maar één ding: prinsessenschoenen. En dan niet die oude van haarzelf, maar die nieuwe van haar zusje. Jasmijn had misschien de mooiste jurk, maar Linde had de mooiste schoentjes. Glimmende roze schoentjes met een strikje. Ze stonden prachtig bij de jurk.
Langzaam liep Jasmijn naar Linde’s kamer. Niemand te zien. Op haar tenen sloop ze naar binnen. Daar, bij de kast, stonden ze. De glimmende roze schoentjes.

Snel liep Jasmijn naar de schoentjes toe en trok ze aan. Ze pasten precies. Ze voelde zich heel mooi. Koninklijk. Parmantig liep ze voor de spiegel toen opeens Linde achter haar stond. Linde zag Jasmijn met haar schoentjes, liep rood aan en schreeuwde zo hard ze kon: “Jij mag mijn schoentjes niet aan. Die zijn van mij. Trek uit.�
“Niks ervan, ik zag ze als eerste en nu heb ik ze aan. Ik ben een prinses en daar horen mooie prinsessenschoentjes bij.� Jasmijn draaide zich om en keek weer naar de spiegel. Ze was niet van plan de schoentjes terug te geven.
Linde verloor haar geduld, haalde hard uit en mepte haar zus zo hard ze kon. Boven op haar kroontje, dat met een boogje van Jasmijn’s hoofd vloog.
Woest trok Jasmijn aan Linde’s haren. “Ga weg,� schreeuwde ze en ze smeet haar kleine zusje in volle vaart tegen de spiegel. Ze dook al weg voor de flinke klap die zou komen, maar gek genoeg gebeurde er niets. Er was een stilte. En van Linde was geen spoor te bekennen. Hoe kon dit? Jasmijn begreep er niks van.
Heel langzaam liep ze naar de spiegel. Voorzichtig keek ze erin. Ze zag zichzelf, zonder kroontje, met warrige haren en een mooie prinsessenjurk. En met de schoentjes van Linde. Een schuldgevoel borrelde in haar op. Was haar zusje nu weg doordat zij zo graag de schoentjes wilde hebben? Ze ging nog wat dichter bij de spiegel staan en legde haar hand op het koude glas. Het voelde hard aan. Onmogelijk dat Linde daar doorheen was gegaan. Vertwijfeld keek ze naar haar voeten. Twee glimmende schoentjes. Plotseling voelde ze een schok door haar heen. Daar, in de spiegel, bij de schoentjes, lag Linde. Het leek alsof ze sliep.
“Linde?� zei ze zacht. Linde reageerde niet. “Linde�, riep ze nu iets harder. Jasmijn drukte haar neus  hard tegen het glas. “Linde!� Jasmijn schreeuwde zo hard ze kon. Nog steeds geen reactie.
Wat nu? Ze was ten einde raad. Nu ze Linde daar zo zag liggen, besefte ze hoe gek ze op haar zusje was. Hoe lief ze haar eigenlijk vond. En hoeveel spijt ze had van haar gedrag. En wat zouden papa en mama zeggen? Die zouden ontroostbaar zijn. Huilend zakte ze door haar knieën en legde haar hoofd tegen het glas van de spiegel. Minutenlang zat ze daar. Ze voelde zich vreselijk. Totdat plotseling haar hoofd door de spiegel heen bewoog en ze op de grond viel. Ze lag half nu in de spiegel en half erbuiten. Ze zag dat de spiegel zacht was geworden op de plekken waar haar tranen waren gevallen. Snel pakte ze Linde’s arm. Met al haar kracht trok ze haar zusje terug door de spiegel en legde haar bezorgd en liefdevol op bed. Na een paar minuten deed Linde haar ogen gelukkig weer open.
“Wat is er gebeurd?� vroeg Linde met een piepstemmetje.
Jasmijn wist niet wat ze moest zeggen. Ze schaamde zich. Tranen borrelden in haar ogen en ze begon zacht te snikken. Jasmijn biechtte alles op wat er was gebeurd.
Linde begreep er niks van. Ze stond op en liep naar de spiegel. Die voelde hard aan. Onmogelijk dat ze daar doorheen was gegaan. Vertwijfeld keek ze haar zus aan. Hield ze haar voor de gek? Ze was toch niet echt in die spiegel geweest?
Jasmijn ging op bed zitten en trok de schoentjes uit. “Sorry. Ze zijn van jou. Ik had ze niet zomaar mogen pakken.�
Linde glimlachte en pakte het kapotte kroontje van de grond. “Ook sorry voor het stukmaken van je kroontje.�
Jasmijn haalde opgelucht adem. Ze was ontzettend blij dat haar zusje weer terug was. “Wil je mijn jurk lenen? Alleen vandaag dan. Morgen ben ik weer de prinses.�
Familieversje
Oma bakt een appeltaart
Oh, wat ruikt dat lekker
Opa heeft een zwarte hoed
Ja, die staat hem goed
Tante neemt vandaag de trein
Ja, dat vindt ze prettig
Oom gaat liever met de fiets
Neen, dat deert hem niets
Nichtje komt veel op bezoek
Om samen leuk te spelen
Neefje loopt hard in de wei
Ja, dat maakt hem blij
Zusje houdt van chocola
Au, zeggen haar tandjes
Broertje heeft een dwergkonijn
Ja, dat vindt hij fijn
Mama heeft een gele jurk
Oh, die vindt ze prachtig
Papa lacht soms hard en luid
Ons liedje is nu uit
Oudjaar en Nieuwjaar vieren
“Mag ik al een oliebol?” vraagt Jasper aan zijn moeder. Jaspers moeder heeft een schaal vol met oliebollen gebakken. Ze strooit er poedersuiker over.
“Als papa thuiskomt gaan we oliebollen eten”, zegt Jaspers moeder.
“Dat duurt nog heel lang”.
“Nou vooruit, je mag er alvast eentje”. Ze doet er een voor Jasper op een schoteltje. Jasper neemt een grote hap en nog een.
“Nu lijk je zelf wel op een oliebol met die bolle wangen”, zegt Jaspers moeder.
Als Jasper de oliebol op heeft wil hij er nog wel een. Maar mama vindt het niet goed.
“Weet je waarom we Oudjaar en Nieuwjaar vieren?” vraagt Jaspers moeder.
“Om een heleboel oliebollen te eten”, zegt Jasper.
Bram het zeehondje
In de Waddenzee woonde eens een jong zeehondje. Hij heette Bram. Bram had ook nog een zusje: Toos. Met hun vader en moeder zwommen ze de hele dag lekker rond tussen de zandbanken van het Wad.
Er was genoeg te eten voor iedereen en als ze hun buikje rond hadden gegeten, gingen ze lekker een beetje zwemmen en spelen in het water. Wanneer ze moe waren geworden, lagen ze lekker in het zand te zonnen.
Op een dag zwom Bram in zijn eentje wat verder weg van het Wad dan hij anders deed. Heel in de verte lag namelijk een grote zwarte boot. Daar wilde hij wel eens even een kijkje gaan nemen. Maar toen hij er vlakbij was, gebeurde er iets vreselijks! Bram nam net een flinke duik onder water, toen hij ineens in de gaten kreeg dat voor hem en opzij van hem allemaal draden zaten. Die arme Bram was in het net van de visser terechtgekomen! De boot waar hij op af was gezwommen, was namelijk een vissersboot!
Bram kon geen kant meer op. Omdraaien ging niet, daarvoor was het net te smal. Achteruitzwemmen is ook niet gemakkelijk voor een zeehond. En links en rechts was alleen maar dat net!
Als hij een kindje was geweest, was hij in huilen uitgebarsten, maar hoewel kleine zeeÂhondjes ‘huilers’ heten, kon Bram geen tranen met tuiten huilen. Het was toch al nat genoeg in de zee …
Op het Wad begon zijn zusje Toos zich ongerust te maken. Ze had al een hele tijd niets van Bram geÂhoord. Waar zat die deugniet toch? Ze besloot de zee op te gaan en al gauw zag ze de vissersboot in de verte liggen. Bram zou daar toch niet naartoe gegaan zijn? Iedere zeehond wist toch hoe gevaarlijk vissers waren!
Toos besloot om toch maar eens bij de boot te gaan kijken. Toen ze er een paar honderd meter vandaan was, zag ze hoe de vissers bezig waren een groot net naar binnen te halen. Er zaten veel vissen in. Hun schubben glinsterden in de zon.
En toen … zag ze hoe in het net ook een zeehondje vast zat. Bram natuurlijk! O, o, wat moest ze doen?
Met een reuzevaart zwom ze terug naar de zandbank waar haar vader in de zon lag. Ze vertelÂde hem wat ze had gezien en ook dat de boot er nog steeds lag. Vader ging meteen met haar mee terug om te zien of hij wat kon doen.
Aan boord van de vissersboot was het net nu helemaal binnengehaald.
De vissers vonden het wel grappig dat ze een klein zeehondje hadden gevangen. “Wat zullen we met hem doen?â€� vroeÂgen ze elkaar.
De één wilde hem op de vismarkt verkopen, samen met de vissen. Een ander voelde er meer voor om hem aan een circusdirecteur te verkopen. Dan kon hij kunstjes leren. Weer een ander zei: �Geef hem maar aan mij, dan kunnen mijn kinderen er mee spelen!�
Ondertussen zat Bram op het dek zijn ogen uit te kijken. Al die grote mensen! Hij werd er bang van. Was hij maar niet zo ver weg gezwommen. Dan was hij nu leuk met Toos aan het spelen!
Opeens hoorde Bram iets. Uit het water kwam het geluid van een vader-zeehond. Zou dat papa zijn? Hij hoopte het zo! En o, wat zou hij daar graag naartoe willen gaan!
Juist op dat moment liep de visser, die hem mee naar huis wilde nemen, op hem af. Hij pakte Bram op en nam hem in zijn armen. Nu kon Bram over de reling kijken. En daar zag hij de vertrouwde kop van zijn vader! En daarnaast zwom Toos!
Hij werd er wild van. Hij zwaaide met zijn staart en hij zwiepte met zijn vinnen.
Van schrik liet de visser Bram uit zijn handen vallen. Die kwam precies op de rand van de boot terecht. Zou hij terug in de boot vallen?
Nee, het scheelde niet veel, maar op het laatste moment kantelde Bram de goede kant op. Hij was weer vrij!
Op de boot klonk een kreet van teleurstelling. Maar Bram zwom zo snel hij kon weer naar papa en Toos. Samen zwommen ze terug naar de zandbank. Het avontuur was goed afgelopen. Bram moest er niet aan denken, dat hij bijna een circusclown was geworÂden!
Koe zonder vlekken
Berta de koe stond in de wei,
maar ze keek helemaal niet blij.
Want, wat was er aan de hand?
De andere koeien op het land
hadden van die mooie vlekken,
maar bij Berta kon je er niet één ontdekken!
Op een dag gebeurde er wat.
Er kwamen twee heren uit de stad.
En wat is er toen gebeurd?
Ja hoor, Berta werd gekeurd.
Ze voelde zich niet op haar gemak,
totdat de éne heer sprak:
“Die koe is helemaal wit,
maar ze heeft wel een mooi lijf en een pracht gebit!�
“Ja�, sprak de ander en kwam ook naar Berta toe
“dit is inderdaad een mooie koe!�
Een mooi lint met een medaille eraan
werd toen om Berta’s nek gedaan.
Ze was natuurlijk heel erg blij
en liep nooit meer treurig in de wei!
