BOE

0
Sakurai Midori, Kastengel, CC BY 3.0

“Ga naar boven, Livia!” riep mama vanachter de tv. “Het is allang bedtijd.”

Livia was aan het wroeten in de koelkast. Ze zocht naar haar kaasstengels. Elke vrijdag en zaterdag mocht ze een paar kaasstengels mét mayonaise eten van mama. Ze had namelijk weer een Doordeweek overleefd.
Volgens mij is mama’s Doordeweek veel zwaarder dan de mijne, dacht Livia dan. Ik vind Doordeweek stiekem veel leuker dan Weekend. Ik zie mijn vriendjes, speel muziek en leer veel leuke dingen op school. Dus dat ze werd beloond met mayonaise was als een kers op de taart.
“Ja, mam!” riep Livia terug. “Ik ga al!”

Ze duwde stiekem de dikste kaasstengel in de mayo-pot en haalde er een hele dikke klodder uit. Ze legde de kaasstengels met dikke mayo-klodder op haar bordje en rende snel naar boven; eigenlijk mocht het niet op haar kamer en was ze een beetje een boef. Maar haar maag knorde al. En ze zou zometeen lekker haar boekje openslaan en verdwijnen in een andere wereld – met een met kaas gevuld buikje!

Ze lag al snel in bed. Half rechtop. Haar warme dekentje tot over haar middel getrokken. Bordje en boek op schoot. Buiten miezerde het al een tijdje. Het was namelijk herfst en dan moet het weer altijd een beetje vies doen. Maar ineens begon het toch wel heel hard te regenen en werd haar kamer duister. Het nachtlampje leek nauwelijks sterk genoeg.
Een donderwolk? dacht Livia.
Ze kon altijd erg genieten van donderwolken; binnen zijn is dan nóg gezelliger. Maar ook een beetje spookachtiger… En inderdaad, toen ze begon te knabbelen aan haar eerste kaasstengel, en die dipte in de mayo-klodder, zag ze het:

FLITS

Wow! Prachtig!
Links van haar, door de gordijnen heen, zag ze de wereld oplichten. De flits veroorzaakte een hoekige schaduw in haar kamer. Het was de schaduw van de grote boom in de tuin. De wind blies zo hard door de takken, dat de schaduwen wel lange armen leken.

Bliksem, dacht Livia. Nu nog wachten op de donder.
Eén.
Twee.
Drie.
Vier.
Vijf.
Zes. 

ROMMEL ROMMEL ROMMEL

Haar ramen trilden voorzichtig. Zes seconden, dacht ze. Dan moet de bliksem ongeveer twee kilometer verderop zijn.

FLITS

Eén.
Twee.
Drie.

ROMMEL ROMMEL ROMMEL

… begon het weer. De ramen trilden.

Eén kilometer.

FLITS
ROMMEL ROMMEL

Opeens ging Livia’s nachtlampje uit. Het was pikkedonker. Door de flitsen zag ze weer de donkere armen van de boom. De armen bewogen door haar kamer, langs de muren, naar het voeteneind van haar bed. Livia werd een beetje bang en een beetje duizelig.
De schaduwarmen begonnen haar benen te kietelen en haar lichtjes heen en weer te wiegen. Het wiegen en het gekletter van de regen tegen de ramen maakten haar moe.
Ze viel in slaap, als een steen in diep zand.

Even later werd Livia wakker. Het was nog nacht. Haar kamertje was gehuld in een vreemd blauw licht. De regen kletterde zachtjes. Verder was het doodstil.
Woesj. Woesj. Woesj, hoorde ze. Tikke-tikke-tikke.
“Wie is daar?” vroeg ze snel, terwijl ze zich vastklampte aan haar dekentje.
Woesj!
“Hallo?” Ze keek om zich heen. Niks…
Toen ineens vloog er een mayonaise-witte, doorzichtige flubberbol naast haar op en Livia schrok zich te pletter!
“Kaas!” schreeuwde het, terwijl het Livia strak aankeek met grote, lichtblauwe ogen.
“Huh?” zei Livia, “Kaas?”
“Worteeeel!” schreeuwde de bol toen, met toch wel een heel lief en hoog stemmetje.
“Hihi, volgens mij moet je ‘boe’ zeggen hoor,” zei Livia. “Je bent toch een spookje?”
“Ja,” zei het spookje en kreeg toen rode wangetjes. “Dat lukt me alleen niet.” Ze leek ineens wat meer op Livia – nou, ja, in ieder geval op een meisje, maar dan dus heel rond. Het was alsof ze haar doorzichtige flubbervorm kon aanpassen.
“Durf je mensen niet bang te maken, ofzo?” Livia was erg verbaasd.
“Nee… Maar ik wil het eigenlijk ook niet!” antwoorde het spookje geprikkeld, en haar vorm werd als een stekelvarkentje. “Gnoe!!! Gnoe-oeee-oeeeh!” riep ze.
Livia zuchtte. “Gnoe? Een gnoe is een dier. Dat is niet eng. Je bent toch een spookje!? Weet je… ‘boe’ betekent niks… ‘Boe’ is het onbekende, het donkere. Daarom is ‘boe’ enger en daarom zeggen spookjes ‘boe’. Niet ‘gnoe’.”

Het werd pijnlijk stil.

“Daarom word ik zo vaak gepest door de andere spookjes!” jammerde het spookje toen, en ze werd weer boller en zachter. “Zij zijn wel eng aan het doen. Zij doen hun werk goed. Zij krijgen wel betaald. Maar ik wil niet eng zijn. Dus ik…”
“Je mag best eerst eventjes eng zijn, hoor,” zei Livia snel, “als je daarna maar snel ‘sorry’ zegt en gezellig even blijft babbelen. Sommige mensen zijn erg eenzaam namelijk. Maar een beetje schrikken is nooit erg! Daar word je ook weer wakker van.”
Het spookje werd weer stil en moest echt even nadenken.

“Weet je wat,” zei Livia toen, “we doen het volgende: Elke keer dat de bliksem er is, gaan we wel even oefenen, oké? Begin vanavond maar met ‘boef!'”
Het spookje moest keihard lachen.
“Sssst. Niet zo hard,” waarschuwde Livia.
Plotseling vloog het spookje met kaasgele ogen op Livia af en riep: “Oké! Tot snel dan! BOEF!”

Woesj!

Livia schrok wakker.
Haar nachtlampje was weer aan. Haar boek ‘Spookjes Hebben Ook Een Baan’ lag nog open en haar bordje kaas en mayo nog op schoot. Ze keek naar het viezige bordje en moest ineens heel hard lachen. In de mayo stond namelijk iets geschreven, in dikke, glimmende letters…

BOEF

En Livia begreep de boodschap dondersgoed.

Streepje

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Als streepje is geboren
Daar in de wildernis
Hoort ze in haar oortje
Op je pootjes, anders gaat het mis

Nu gaan haar oogjes open
En het eerste wat ze ziet
Zijn de gestreepte billen
van zebra, tante Griet

Het is een hele grote drukte
Daar op het zebra veld
Ze ziet haar broer en zusje
En papa is haar held.

Ze krijgt een schopje op haar billen
Ze moet nu lopen en wel snel
Dan staat ze op oh heel voorzichtig
Ziedaar het lukt haar zeker wel.

De kudde gaat voorzichtig verder
Op zoek naar voedsel en wat vocht
Streepje doet haar eerste stapjes
Struikelt bij de eerste bocht.

Streepje kijkt met grote ogen
Naar de wilde dieren om haar heen
Gaat soms drinken bij haar mama
Gelukkig is ze niet alleen

Kijk Streepje, kijk die zijn niet aardig
Hebben grote tanden hoor
Die leeuwen zijn heus erg gevaarlijk
Bijten zo je pootje door.

Maar daar een aapje, die is vrolijk!
Daarvoor ben je echt niet bang
Bibber niet, is echt niet nodig
Je mag wel spelen, ga je gang

Apen lijken haar geen speeltjes
Kleine aapjes zijn heel druk
Dan slingert Aapje door de bomen
De boom is sterk, die gaat niet stuk

Voorwaarts gaat de grote kudde
Streepje is ontzettend moe
Maar moet lopen van haar mama
Streepje weet alleen niet hoe

Streepje leunt dan tegen mama
Kijkt heel stiekem naar die aap
Zou het liefste willen spelen
Oh, bijna valt Streep in slaap

Och wat springt daar op haar billen?
Wat is dat voor een bruinig beest
Geschrokken zwaait ze met haar staartje
Aapje springt, vindt het een feest!

Voorzichtig speelt ze met het Aapje
Opeens is ze niet langer bang
Ze spelen tot de late avond
Ze spelen tikkertje, heel lang.

Mama zebra en tante Griet
Kijken lachend met elkaar
Naar de druk spelende dieren
Voor hen is er geen gevaar.

Nu heeft de kleine Streep een vriendje
Met Aapje is het één groot feest
Ze spelen hele dagen samen
Verstoppertje spelen ze het meest.

Dan komt een dag van afscheid nemen
Ze gaan nu over de rivier
Streepje zwaait en roept naar aapje
Volgende keer spelen we weer hier!

 

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

De specht

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

In een heel groot bos woonde eens een oude wijze specht. Hij woonde daar al vele jaren en als andere vogels problemen hadden, gingen ze altijd even langs bij de oude specht. Omdat hij al zo oud was, had hij al veel meegemaakt. Hij wist dan ook heel veel en daarom kon hij de andere vogels in het bos vaak goede raad geven.

De specht woonde in een oude berkenboom. In die berk had hij bijna zijn hele leven al gewoond. Nu, dat kon je aan die berk dan ook wel zien: zijn stam was hier en daar gespleten. Bladeren had hij al een paar jaar niet meer. Nee, het ging niet zo goed met de specht zijn woonboom.
Als het stormde ging de specht altijd snel naar buiten. Vanuit een andere boom keek hij dan angstig toe of zijn boom de storm wel weer zou overleven. Gelukkig was het tot nu toe altijd nog goed gegaan.

Op een dag kwam er weer eens een vogel langs. Het was een merel.
Hij vroeg aan de specht: �Mijn hele nest zit vol mieren, wat kan ik daar nu tegen doen?�
De specht dacht even na en toen wist hij een oplossing. Hij zei: “Als je hiervandaan langs het pad daarginds vliegt, dan kom je bij een eiken­bos. Onder de eerste eik woont een miereneter. Vraag die maar eens of hij je wil helpen.� De merel vloog meteen naar het eikenbos toe. En ja hoor, al gauw had hij het hol van de mieren­eter gevonden. Het dier was gelukkig thuis.
De merel vroeg: “Meneer de miereneter, kun je bij mij niet een paar honderd mieren komen opeten?�
“Dat is goed, ik ga wel even mee,� zei de miereneter. Samen gingen ze op weg.

Wat ze niet in de gaten hadden, was dat het weer aan het veranderen was. Eerst was de lucht nog prachtig blauw geweest, maar nu was de lucht bijna donkergrijs! De wind, die je eerst bijna niet voelde, was veel harder gaan waaien. Aan de horizon zag je van die wolken, die meestal onweer met zich meebrengen. Er was storm op komst.

De oude specht had het wel gezien. Hij was zijn nest in de holle berk al uitgevlogen. Nu zat hij op een tak van een stevige beuk naar zijn nest te kijken. De storm nam toe in kracht. Harde rukwinden rukten aan de takken.

De merel en de mieren­eter waren nog onderweg naar het merelnest. De miereneter was een vrij stevig beest. Die had geen last van de wind, maar de merel kon al bijna niet meer vliegen. Steeds werd hij een andere kant opgewaaid. Daarom ging de merel ook maar over de grond lopen.

Toen ze een paar meter bij het spechtennest vandaan waren, kwam er een geweldige rukwind. De takken van de oude berk bogen ver door en één tak brak zelfs af! De miereneter kon nog net op tijd opzij springen. De merel was van schrik opgevlogen en tien meter verder bijna tegen een boom ge­waaid. Hij keek geschrokken om zich heen, zag toen dat de miereneter ook nog gezond was en samen liepen ze verder.

Toen klonk er opeens een hevig gekraak. Ze keken omhoog en zagen nog net, hoe de oude berk precies op de plaats van het spechtennest doormidden brak. De specht zag ook hoe zijn huisje vlak voor zijn ogen werd vernield. De tranen stonden in zijn spechtenogen. Wat moest hij nu beginnen? Hij was al zo oud. Zijn snavel was lang niet zo scherp en zo hard meer als toen hij nog jong was. Als jonge specht kon hij wel vijf nesten in één jaar hakken. “Makkie,� zei hij toen. Maar nu? Hoe kwam hij ooit aan een nieuw nest?

De merel riep naar boven, naar de specht: �We zullen je wel helpen, hoor, beste oude raadge­ver! Ik weet alleen nog niet hoe.�

Samen liepen de merel en de miereneter naar het merelnest.
En inderdaad, er kropen honderden mieren in het nest rond! Toen de mieren de miereneter zagen, renden ze zo hard ze konden het nest uit. De miereneter rende erachteraan, gevolgd door de merel. Dat ging zo een poosje door. Tot de miereneter buiten adem zei: “Merel, ik kan niet meer! Ik ben moe van al dat rennen. Ik ga even een dutje doen.�
Twee minuten later was de miereneter al in een diepe slaap.

De merel ging nog even bij de specht kijken. Die zat nog steeds met verwaaide veren op de beukentak stil voor zich uit te staren. De merel kon het niet langer aanzien. Plotseling kreeg hij een idee! De wind was gelukkig weer gaan liggen. De merel riep al zijn merelvrien­den bij elkaar. “Jullie moeten allemaal naar een andere kant van het bos vliegen en goed kijken of je ergens een specht ziet. Die moet je dan vragen naar het nest van de oude specht te komen.�

En zo gebeurde het. De merels vlogen alle kanten op en een poosje later kwam de eerste specht al aangevlogen. Daarna een tweede en een derde en zo ging het maar door. De oude specht mocht een mooie boom uitkiezen en daarna gingen de spechten om de beurt aan het werk. Als er een moe werd, nam een andere specht het over. Nog voor het avond was, was het nieuwe nest klaar! En daarin heeft de oude specht nog vele jaren gewoond.

Jack en de kist – deel 2 van 2

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Jack heeft bij tante Fee op zolder een grote kist gevonden. Daar moet toch wel een schat in zitten? Gewapend met een zaklamp en een loper gaat schattenjager Jack de kist opzoeken…

Jack knipt de zaklamp aan en loopt over de krakende houten planken van de zolder. Heel voorzichtig. Zijn ogen op de zware kist in de hoek.
Hij kan de schat al bijna zien schitteren. Goud. Zilver. Diamanten. Helder, blinkend, goud-wit licht. Jacks ogen stralen al even fel.

Jack en de kist – deel 1 van 2

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Op de zolder van tante Fee staat een grote kist. Een kist zo zwaar dat niemand weet hoe die er ooit is beland. Hoe iemand ooit zo sterk is geweest om ze al die trappen op te dragen!
Want het huis van tante Fee, dat heeft een trap van wel honderd treden. En de kist, die is gemaakt van dik, zwaar hout. Ze moet zoveel als een nijlpaard wegen. Of misschien wel twee. Iemand die de kist zou proberen tillen, zou zich meer dan een ongeluk heffen.
Maar toch staat hij daar. Helemaal boven. In een hoekje, naast de oude fiets van nonkel Tas. En niemand die weet wat erin zit, want de kist is op slot. En er is geen sleutel…

De aardige reus

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Ver weg in de bossen van het Zwarte Woud woont een reus. Meestal zijn reuzen niet zulke leuke kerels. Ze zijn beresterk en met hun grote voeten kunnen ze zo op een kabouterhuisje stappen. En als er ergens lekkere appels of peren aan een boom hangen, dan eet zo’n reus in één uurtje de hele boom leeg. Dan moeten de mensen in het bos tegen een lege boom aankijken. Ook gebeurt het weleens, dat een reus per ongeluk op iemands tenen stapt. En dat doet pijn!
Maar onze reus is een aardige reus. Hij loopt vaak langs de wegen te wandelen en past dan altijd goed op waar hij zijn voeten zet.

Lekkere koeken voor tante Molu

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

De zon schijnt al door de gordijnen als mini-monster wakker wordt. Hij is nog een beetje slaperig, pakt zijn knuffel en wil zich nog een keertje omdraaien. Maar opeens is hij klaarwakker. “Tante Molu komt vandaag!”
Tante Molu, tante Molu, juicht het in zijn hoofd en opeens is hij niet slaperig meer.

Tante Molu is de zus van mama. Ze is zijn lievelingstante. Ze woont ver weg en komt niet zo vaak op bezoek. Maar als tante Molu komt, is hij altijd blij. Want ze speelt een poos met hem terwijl ze met mama praat. Tante Molu bouwt de mooiste huizen van zijn blokken en ze speelt dezelfde spelletjes op de computer als hij. Daar kan hij dan zo fijn met haar over praten. Als tante Molu komt, is het feest.

Hij springt zijn bed uit en kleedt zich zonder treuzelen aan. Hij hoort dat mama ook al wakker is en loopt naar haar kamer. Ze kijkt hem lachend aan als ze ziet dat hij al aangekleed is. “Tante Molu moet maar iedere dag komen, dan ben jij tenminste snel aangekleed.”
Mini-monster moet ook een beetje lachen en vraagt hoe laat tante Molu komt. Mama denkt dat ze om twaalf uur met de bus aankomt. “Misschien kun jij haar dan van de bus halen want de bushalte is om de hoek.”
Dat lijkt mini-monster wel een goed idee.

Nadat mama vuile was in de wasmachine heeft gedaan, gaan ze naar beneden om te ontbijten en de woonkamer op te ruimen. Als er bezoek komt, ruimt mama de kamer altijd nog extra goed op. Mini-monster ruimt zijn speelgoedhoekje ook netjes op en zet de blokkendoos vast klaar. Ook zijn tablet legt hij al aan de oplader.
Terwijl ze zo bezig zijn met alles klaarmaken, hoort mama het piepje van de wasmachine. De was is klaar. Het wordt al bijna tijd voor het bezoek en mama wil de was graag nog even ophangen aan de waslijn. “Mini-monster, wil jij de koeken die we gisteren bij de bakker kochten voorzichtig in de trommel leggen? Zet de trommel daarna maar met het deksel erop, op de tafel. Als jij dat doet dan kan ik de was mooi ophangen.”

Ja, dat kon mama wel aan mini-monster vragen. Hij zet een stoeltje bij het aanrecht en gaat daarop staan. Voorzichtig haalt hij het deksel van de trommel en maakt de zak met koeken open. Langzaam doet hij zijn hand in de zak en pakte voorzichtig de eerste koek. Je ziet het chocoladeglazuur op de koek gewoon glimmen… Mmmm. Het water loopt mini-monster in de mond bij het zien van die lekkere koek en voor hij er erg in heeft, heeft hij een hapje van de koek genomen. Wat was dat een lekkere koek!
Wanneer hij weer naar de koek kijkt, schrikt hij van het hapje dat nu uit de koek genomen is. Je kunt precies zien waar zijn tandjes in de koek zijn gegaan. Snel legt mini-monster de koek in de trommel en pakt een voor een de volgende koeken en doet ze erbij. Maar hoe hij de koeken ook herschikt in de trommel, dat ontbrekende hapje blijf je zien. Mama zou dat ook meteen in de gaten hebben en misschien wel heel erg boos worden. Hij moet iets verzinnen.

“Gaat het goed daar in de keuken?” roept mama. “Ja,” zegt mini-monster, maar hij krijgt een heel slecht gevoel bij in zijn buik en de tranen prikken al een beetje in zijn ogen.
Hij bedenkt dat alle koeken er hetzelfde uit moeten zien, zodat de koek met het hapje eruit niet op zou vallen. En een voor een pakt mini-monster de koeken weer op en neemt overal een gelijk hapje uit. Zo, nu zien ze er allemaal hetzelfde uit. Tevreden maar nog niet helemaal gerust doet hij het deksel op de trommel en zet hem op tafel. Hij zet ook vast de kopjes voor de thee erbij.
Wanneer mama beneden komt, kijkt ze hem goedkeurend aan. “Je hebt me fijn geholpen,” zegt ze, maar mini-monster kan niet echt blij zijn. Hij denkt aan de koeken. De koeken met een hapje uit.

Mama kijkt op de klok en verkondigt dat het tijd is om tante Molu van de bus te gaan halen. “Doe je jas maar aan en wacht op de hoek van de straat, dan kan je de bus zien aankomen.”
Nog steeds niet gerust doet mini-monster wat hem gezegd is en stapt nerveus naar de bushalte. Mama kijkt hem bedenkelijk na. Wat was haar monsterlijk monstertje opeens onrustig. Hij zou toch niet ziek worden?

Even later komt mini-monster samen met tante Molu binnenstappen. Tante Molu praat vrolijk tegen hem, maar mini-monster moet steeds aan de koeken in de trommel denken. Zouden ze het door hebben?
Mama schenkt de thee in en pakt de trommel. Het deksel doet ze eraf. Nu zou het gebeuren… Tante Molu kijkt in de trommel, draait zich eventjes naar mini-monster en zegt dan: “Wat is dat nu toevallig. Hebben jullie ook een bakker die de koeken voor laat proeven? Dan weet je zeker dat ze goed gelukt zijn. Ik denk dat ik die met chocolade maar neem.”
Mama kijkt eerst verbaasd in de trommel, dan vragend naar mini-monster en daarna naar tante Molu. Tante Molu heeft pretlichtjes in haar ogen en dan moet mama ook lachen. Mini-monster haalt opgelucht adem. Eindelijk kan hij echt blij zijn dat tante Molu er is.

De bloem die wacht en wacht en wacht

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Het is weer een nieuwe dag. Vogels fluiten en de zon schijnt. Geeuwend rekken de bloemen zich uit. Langzaam komen de kleurige blaadjes uit de knop en maken er een feest van.
“Goedemorgen,” zegt de rode bloem.
“Goedemorgen, wat een heerlijk weer,” zegt de andere bloem.
“Zeg dat wel,” zegt de rode bloem. “Beter dan vorig jaar. Toen stonden we samen naast die rare bloem. Weet je dat nog?”
“Jazeker, dat weet ik nog goed. Die bloem heeft nooit iets gezegd. Hij heeft zijn knop niet één keer opengedaan… Kijk! Daar staat hij weer. Hij is niets veranderd. Zeg, hallo… !” De bloem klopt bij de rare bloem op zijn knop. “Hallo, zeg eens wat. Waarom kom je niet uit je knop? Durf je niet? Je bent zeker niet zo mooi als wij?” De bloem luistert eens goed en hoort alleen maar gemompel.
“Je bent niet zo netjes,” zegt de rode bloem. “Als iemand tegen je praat, mag je best wel wat zeggen.”
“Wat is het eigenlijk maar een klein bloemetje,” zegt de andere bloem. “Hij is niet eens gegroeid.”
“Ja,” reageert de rode bloem. “Wat is hij lelijk, wij zijn veel mooier. Hij hoort niet bij ons.”

De bloem die zich in de knop heeft verstopt kan alles horen. Hij wordt er een beetje verdrietig van. Ik ben nog niet klaar, denkt hij, ik moet nog een poosje wachten voordat ik tevoorschijn mag komen. Wat zou ik graag feest willen vieren met de andere bloemen. Maar dat kan nog niet. Waarom laten ze mij niet met rust?

Dan bemoeien alle bloemen zich met het gesprek.
“Wij horen jullie net praten en wij vinden ook allemaal dat hij niet bij ons hoort. Misschien vinden de mensen ons niet mooi door hem. Dan kopen ze hun bloemen ergens anders.
“Ja, daar hebben jullie gelijk in,” zegt de rode bloem. “Maar wat kunnen we eraan doen? Als hij niet uit de knop komt kan hij hier voor altijd zo blijven staan. Misschien moeten we allemaal proberen om groter te groeien, dan kan niemand hem zien.”
Zo gebeurt het. De bloemen doen erg hun best en groeien zo hoog als ze nog nooit zijn geweest. De bloem in de knop wil niet in het donker blijven, dus heeft hij stiekem iets bedacht. Als de bloemen in het veld in de wind naar links waaien, buigt de kleine bloem naar rechts of andersom. Zo staat hij altijd in de zon en kan langzaam ongezien mooier en mooier worden.

Dan wordt het herfst en alle bloemen die zichzelf zo mooi vinden, verliezen hun blaadjes en vallen neer. De kleine bloem in de knop niet. Hij blijft rechtop en wordt zelfs nog mooier en mooier. Pas als er sneeuw valt, gaat de kleine bloem een poosje slapen.

Zodra de volgende lente begint, is het gelijk weer een herrie. Alle bloemen worden wakker. Ze geeuwen en rekken zich uit. Alle rode blaadjes komen uit de knop.
“Hee, hallo, ben je daar weer, andere bloem?”
“Zoals elk jaar, rode bloem. Wat staan we weer mooi te schitteren. Zal die rare bloem eindelijk dood zijn? Dan hebben we tenminste meer plek.â€�
“Ik zal eens kijken,” zegt de rode bloem en hij kijkt om zich heen. “Zal ik je eens wat zeggen?”
“Wat dan, rode bloem?”
“Ik zie hem niet meer staan.”
Samen staan de twee bloemen te lachen en te lachen tot ze merken dat alle andere bloemen heel erg stil geworden zijn. Verbaasd kijken ze om zich heen. Alle bloemen kijken omhoog. Naast de rode en de andere bloem staat nu een bloem zo mooi als nog nooit een bloem is geweest. Zelfs de zon draait de hele dag om haar heen om van haar schoonheid te genieten.

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

De rode en de andere bloem zeggen niets meer. De nieuwe bloem is veel groter. Dan beginnen alle bloemen in het veld feest te vieren, zo blij zijn ze met de mooie bloem die bij hen hoort.
De rode en de andere bloem praten alleen nog maar met elkaar. Dat het toch maar een stomme bloem is. Zelfs als koningin Mathilde van België en koningin Maxima van Nederland samen op bezoek komen om de bloem een naam te geven, zeggen de rode en de andere bloem niks.
“Ik vind dat niet zo netjes van die twee bloemen,” zegt koningin Mathilde.
“Nee, dat vind ik ook,” zegt koningin Maxima. “Als iemand tegen je praat mag je best wel wat zeggen. Vind je ook niet, Prinses Zonnester?”
Want dat was de mooie naam die de bloem van de koninginnen heeft gekregen.

Dieren!

0

Geen koetje dat niet loeien kan
Of schaapje dat niet blaat (Bèee)
Geen zwijnenstaartje dat niet krult
Of leeuwtje dat niet brult

Refrein:

Voor alle dieren in het bos
Of in de stal of op de wei
Zingen wij er samen op los
Zij maken ons zo blij

Geen paardje dat niet draven kan
Of katje dat niet spint (Ron, ron)
Geen kalfje dat geen melkje drinkt
Of aapje dat niet springt

Refrein

Geen haantje dat niet kraaien kan
Of beertje dat niet bromt (Grmmmm)
Geen bijtje dat geen honing maakt
Of hondje dat niet waakt

Refrein

Geen eendje dat niet zwemmen kan
Of nijlpaard dat niet niest (Hatsjoem!)
Geen vogel die geen liedje fluit
Het onze is nu uit. UIT !

 

Heb je dit liedje in groep gezongen, of met de klas? Maak een video opname en stuur het ons door (info@voorleestuin.be), dan krijg je een plaatsje op de site!

Een ballonvaart

0
CC0 Creative Commons - bron: pixabay.com

Vlak voor de zomervakantie stond er een kleurplaat in de krant. Alle kinderen mochten meedoen en de winnaar wachtte een grote verrassing. Wat dat was, dat wist niemand, anders zou het geen verrassing meer zijn.

Tim was er een hele middag druk mee geweest, maar nog voor het avondeten was de kleurplaat af. Mama en papa vonden hem prachtig! Ook Petra, Tims zus, zei dat ze nog nooit zo’n mooie tekening had gezien.
De kleurplaat werd in een grote enveloppe gedaan en opgestuurd naar de redactie van de krant.

Een week later stond er een artikel over de kleurplatenwedstrijd in de krant. Er waren nog nooit zoveel prachtige inzendingen geweest. Een jury zou de allermooiste eruit kiezen. Maar dat kon nog wel twee weken duren.

~~~

Tim ging met papa en mama op vakantie naar Italië. Het was een superleuke vakantie in een hotel met een groot zwembad. Toch moest Tim vaak aan de wedstrijd denken. Toen ze van vakantie terugkwamen, stormde Tim meteen naar de stapel post die in de vakantie was binnengekomen en die door buurvrouw Tiny op de tafel was neergelegd. Zou er een brief van de krant bij zijn?

En ja hoor, bijna onderaan de stapel vond hij de brief. Maar had Tim een prijs gewonnen? En zo ja, wat voor prijs? Snel maakte hij de enveloppe open. Gelukkig kon hij zelf al lezen, zodat hij de eerste was die wist wat voor prijs hij gewonnen had. Het was de HOOFDPRIJS!
“Mama, kom eens kijken,” riep hij, “ik heb de hoofdprijs!”
En wat was die hoofdprijs? Een ballonvaart in een heteluchtballon boven de stad waar hij woonde. Ze mochten zelf een datum kiezen.

Omdat papa al weer gauw naar het buitenland moest voor zijn werk, besloten ze nog vijf weken te wachten met het avontuur. Met de krant werd een datum afgesproken.

~~~

Vijf weken later was het eindelijk zover! De ballonvaart zou beginnen. Papa, mama, Tim en Petra stonden al om 10 uur ’s morgens op het weiland waar de ballon zou opstijgen. Ze zagen hoe alles voor de vlucht werd klaargemaakt. Om halftwaalf mochten ze eindelijk instappen. Natuurlijk ging er ook een ervaren ballonvaarder mee.

CC0 Creative Commons – bron: pixabay.com

Langzaam steeg de ballon hoger en hoger. De wind kwam gelukkig uit het oosten, dus dreven ze weg in de richting van hun stad. Na een paar minuten schreeuwde Tim opeens: “Kijk, daar heb je ons huis en de paardenweide!”
Ze zagen de mensen op straat omhoogkijken naar de mooi gekleurde ballon. Plotseling zag Petra een vriendinnetje. Ze riep naar beneden: “Saskia, hier ben ik!”
Nu keek ook Saskia omhoog. Ze zwaaide naar Petra en ze riep: “Gefeliciteerd met jullie prijs!”

De ballon dreef verder en verder. Nu kenden ze de omgeving niet meer.
Ze zagen overal dorpjes liggen en boerderijen, koeien, paarden en schapen en vooral veel mensen, die naar hen keken. Wat een avontuur was dit! Zo mooi hadden ze de omgeving nog nooit gezien!

De lucht was nu niet meer helemaal blauw. Langzaam waren er steeds meer wolken bijgekomen. Ook de wind ging harder waaien. De zon scheen al niet meer. De ballonvaarder zei dat het weer slechter werd. “Dat was niet voorspeld,” zei hij nog. Hij besloot de ballon aan de grond te zetten.
Er was ook nog een zogenaamde volgwagen, die de ballon steeds in de gaten hield en hem vanaf de weg volgde.

Ze zagen in de verte het water van een groot meer. Zouden ze nog op tijd kunnen landen? Langzaam zakte de ballon. Een plotselinge rukwind joeg hem weer de lucht in. Nu werd het toch wel erg spannend. Het meer was al vlakbij en nog waren ze niet geland…
Stel je eens voor dat ze met z’n allen in het water zouden terechtkomen. Gelukkig konden ze allemaal zwemmen, maar leuk zou dat niet zijn.

Nog geen honderd meter van het water af landde de ballon. Het avontuur was toch nog goed afgelopen. De ballon werd keurig opgevouwen en naar de auto gebracht, evenals de mand waarin ze gezeten hadden. Tim, Petra, papa en mama konden een plaatsje in de auto krijgen en een uurtje later waren ze weer thuis. Het avontuur was voorbij. Wat een heerlijke dag was dat!