De trieste draak

0

Ergens heel ver hier vandaan lag vroeger Drakenland, waar heel veel draken woonden. Eén van die draken heette Drakan. Drakan hoorde bij de familie Draka en dat was de belangrijkste familie van het land.
Andere families heetten Dreka, Drika, Droka, Druka of Drijka. Maar geen van die families was zo belangrijk als de familie Draka. Daar kwamen namelijk de koningen en de ministers van het land vandaan en de vader van Drakan was koning Drakam!

Drakan kon op school heel goed leren. Als je hem iets vertelde, dan vergat hij dat nooit meer! En als hij eenmaal iets had gedaan, dan wist hij jaren later nog steeds hoe je zoiets moest doen. Toch was Drakan wel een beetje triest. Jarenlang wist hij niet dat hij iets heel belangrijks miste, maar op een kwade dag ontdekte hij dat toch.

Die bewuste dag was hij met een aardig drakenmeisje aan het rondwandelen door de bossen. Het meisje had een grote tas bij zich en na een lange wandeling maakte ze de tas open. Ze haalde een kleine barbecue met een mals kippetje en een voorraadje barbecuekooltjes tevoorschijn.

“Drakan, wil jij de kooltjes even aanmaken?� vroeg ze. Nu kunnen alle draken vuurspuwen, maar Drakan had het nog nooit geprobeerd. Hij haalde eens diep adem en blies die toen door zijn neusgaten naar buiten. En weet je wat er toen gebeurde? Helemaal niets!
De lucht die uit zijn neus kwam was niet eens warm! Het drakenmeisje liep woedend weg en Drakan bleef alleen achter bij de koude kip.

Al gauw wist bijna iedereen in Drakenland dat Drakan geen vlammen uit zijn bek kon krijgen. De arme jongen werd er vreselijk mee gepest. Een draak zonder vlammende bek is eigenlijk alleen nog maar een soort hagedis, zeiden de anderen. Ze riepen hem na: “Drakan, malle Jan. Waar is je vlammende bekje dan?�

Toen het pesten een maand of twee had geduurd, was Prins Drakan het zat. Terwijl iedereen sliep, sloop hij het Drakenpaleis uit. Hij had geen idee waar hij heen zou kunnen gaan. Niemand verliet ooit de stad waar hij geboren was. Alleen in de bossen rondom die stad, daar wandelden ze wel eens. Zoals toen met dat drakenmeisje.

Hij had al de hele dag flink doorgelopen, om zo ver mogelijk van de hoofdstad vandaan te komen. Weg van al die pestkoppen. Maar nu begon het donker te worden. Drakan keek om zich heen en zag een kleine grot. Hij besloot de nacht daar maar in door te brengen.

De volgende dag liep hij weer verder. Hij hoopte maar dat hij steeds verder van de hoofdstad vandaan liep en niet in een kringetje. Toen kwam hij langs een snelstromende beek. Opeens hoorde hij iets verderop een plons. Het klonk alsof er iemand in het water viel. Hij zag opeens een vreemd wezen met een bos vuurrood haar in het water voorbijkomen. Hij begreep meteen dat het vreemde wezen bezig was te verdrinken.
Snel stak hij zijn lange drakenstaart in het water en ja hoor, zijn plannetje lukte! Het dier, of wat het dan ook was, pakte met zijn voorpoten de staart beet en Drakan sleepte het naar de kant. Het vreemde wezen ging overeind staan op twee achterpoten. Je hebt vast al door dat het vreemde wezen gewoon een jongetje met rood haar was! Maar in Drakenstad kwamen nooit mensen en Drakan had er dan ook nog nooit één gezien.

De jongen ging voor de draak lopen en wenkte met zijn hand dat Drakan hem moest volgen. Na een poosje kwamen ze bij een hut. Een oude man kwam ze tegemoet.
“Wat is er gebeurd?� vroeg hij aan de jongen.
Die vertelde hoe hij door de draak was gered. Drakan begreep niet wat er gezegd werd. Gelukkig sprak de oude man een paar woorden Drakentaal en hij zei: “Ik ben heel blij dat je mijn zoon gered hebt. Kan ik misschien ook iets voor jou doen?�
Welnu, Drakan wist wel iets! Hij haalde eens diep adem en blies toen zijn adem weer hard uit. Weer gebeurde er helemaal niets.
“O, ik merk het al,� riep de man. “Misschien kan ik je wel helpen.�

De volgende dag ging de oude man, die eigenlijk een tovenaar was, allemaal vreemde dingen zoeken. Hij kwam thuis met een vuursteen, vuurvliegjes, bessen van de vuurdoorn, vuurpadden en nog een paar dingen. Hij maakte er met speciaal vuurwater een papje van. Hij smeerde het op de lange nek van de draak. Daaromheen deed hij een warm verband. “Zo twee dagen laten zitten,� zei hij.

Na twee dagen ging het verband eraf.
“Probeer het nu nog maar eens,� zei de tovenaar.
Drakan haalde weer diep adem en blies door zijn neusgaten uit. Hij wist niet wat hij zag! Uit zijn twee neusgaten kwam een flinke steekvlam naar buiten. Een struikje vlak bij hem vloog in brand en als de tovenaar er niet snel wat water overheen had gegooid, was het nog een bosbrand geworden ook!

Gelukkig wist de oude tovenaar ook hoe Drakan moest lopen om weer thuis te komen. Na een paar dagen liep hij de hoofdstad weer binnen. De eerste die hij tegenkwam, riep zodra hij Drakan zag: “Drakan, malle Jan. Waar is je vlammende bekje dan!�
Prins Drakan haalde even diep adem en twee tellen later rende de pestkop huilend naar huis omdat hij zijn billen had gebrand! Daarna werd Drakan nooit meer gepest en de nu niet meer triestige draak werd later een goede koning!

Afbeelding van chiplanay via Pixabay

De scheur in de klok

1

Het was een drukke dag geweest voor Jered. Hij had ’s morgens en ’s middags met zijn vriendjes gespeeld. Toen hij die avond in zijn bed lag, wilde hij alleen nog maar slapen.
En anders niets!

Jammer genoeg kon hij maar niet in slaap komen. Hij hoorde om een uur of elf dat zijn papa en mama naar bed gingen en nog steeds sliep de arme jongen niet. Hij was die dag gewoon veel te druk in de weer geweest.

Toen hij de klok beneden twaalf uur had horen slaan, besloot hij even naar beneden te gaan. Hij liep zo stilletjes als hij kon de trap af. Natuurlijk wilde hij papa, mama en zijn zusje Mara niet wakker maken! Hij liep de huiskamer binnen en keek daar even rond. Tegen één muur stond de grote staande klok. Hij keek nog even hoe laat het was. Ja hoor, al kwart over twaalf! Dan moest hij toch maar weer naar zijn bed gaan. Zou het nu lukken om in slaap te vallen?

Toen Jered terug in zijn slaapkamer was, moest hij opeens weer aan de grote klok denken. Had hij zich dat nu verbeeld? Of zat er echt een scheur in de zijkant van de mooie klok? Jered móest weten of de klok echt gescheurd was en heel zachtjes liep hij weer naar beneden. In de kamer liep hij naar de klok toe en ja, hoor: aan de zijkant zat echt een flinke, brede scheur. Dat niemand dat nog ontdekt had! Dat moest hij morgenochtend meteen aan papa vertellen. Misschien kon de klok nog gemaakt worden!

Hij keek nog eens goed naar de scheur. Wat gebeurde er nu? Er kwam iets uit de scheur naar buiten! Stokstijf bleef Jered staan. Hij kon zijn ogen niet geloven! Langzaam maar zeker stapte er een heel klein kereltje met een rode punthoed op zijn hoofd naar buiten. “Ha, Jered!� zei de kabouter. “Heb ik je erg laten schrikken?�
Jered kon toch moeilijk zeggen dat hij het heel gewoon vond, dat er een kabouter uit de klok kroop. Dus zei hij maar: “Ach, beste kabouter, je hebt me maar een klein beetje laten schrikken.�
“Ik ben eigenlijk geen kabouter,� zei het mannetje. “Ik ben de Tijdgeest!�
Daar had Jered nog nooit van gehoord.
“Kom maar eens met me mee in een reis door de tijd,� zei de Tijdgeest.

Jered stapte wat dichter naar de klok toe en opeens voelde hij zich slaperig worden. Voor hij het wist, stond hij aan de rand van een geweldig grote zandvlakte. Daar waren een heleboel mensen bezig om met grote stenen een soort hoge berg te bouwen. De berg had vier zijvlakken en opeens wist Jered wat het was! Hij keek in Egypte naar de bouw van een piramide! Samen met de Tijdgeest liep hij naar de bouwers toe. Opeens kronkelde er een dikke slang recht op Jered af. Tot zijn grote verbazing kroop het dier dwars door hem heen! “Kan die ons niet zien?� vroeg hij.
“Nee,� antwoordde de Tijdgeest. “Niemand kan ons zien staan. Zeg, Jered, zullen we nog wat verder gaan?�

Nu stond de jongen opeens in een groot, groen oerwoud. Prachtig gekleurde vogels vlogen heen en weer. Maar er waren nog meer dieren! Opeens hoorde Jered een geluid alsof er een zware trein aan kwam daveren. Hij keek eens in het rond en ja hoor, daar zag hij een enorme dinosaurus! Hij was heel ver weg, in een heel oude tijd terechtgekomen. Hij keek de Tijdgeest aan. Al die grote beesten, dat werd hem toch wel iets te veel. “Als je het niet erg vindt, zou je me dan weer in ons eigen huis willen terugbrengen?� vroeg hij bedeesd.
“Natuurlijk!� zei het kleine mannetje en hop, daar was de kamer met de grote klok al! De Tijdgeest kroop door de scheur de klok weer in en Jered dook meteen terug in zijn bed. Een paar tellen later was hij al in slaap.

De volgende morgen liep hij meteen naar de klok toe. Zou de scheur er nog zijn? Maar hoe Jered ook zocht, nergens was meer een scheur te vinden. Zou hij soms alles gedroomd hebben?

Afbeelding: AKS.9955, Longcase clock, CC BY-SA 4.0

Mies de nep spin

0
Pudding4brains, Opilio canestrinii (compositie), marked as public domain

Spinnen. Ze geven me de kriebels. Mama zegt dat als je ergens bang voor bent, je het een naam kunt geven. Dan wordt het vanzelf minder eng. Dat heb ik gedaan met Mies. Mies is een gewone hooiwagen spin. Je hebt ook de bonte hooiwagen. Die dragen een dik jasje. Mies loopt liever in haar blootje. Ze is eigenlijk geen echte spin, want echte spinnen hebben een aparte kop en een aparte buik. Bij Mies zit alles in één klein pakketje. Toch noem ik haar een spin, omdat ze er wel zo uit ziet.

Pudding4brainsOpilio canestrinii (compositie), publiek domein

Ik denk dat Mies een vrouwtje is. Eigenlijk weet ik niet hoe je kan zien bij een hooiwagen of het een vrouwtje of een mannetje is. Maar het idee dat Mies een spin-vriendin is, vind ik leuker. Ze zit vaak op mijn spiegel om zichzelf goed te bekijken. Dan draait ze rondjes als een echte ballerina.

Ik ben blij dat Mies geen kruisspin is. Het lichaam van een kruisspin is heel dik met korte harige pootjes. Om elkaar te herkennen hebben ze een grote tattoo van een kruis op hun rug. Ze hebben ook hun eigen club waar je alleen in mag als je ook zo’n tattoo hebt. In de avond als iedereen slaapt, verzamelen ze. Dan rennen ze met zijn allen zo door andermans webben heen. Die maken ze kapot zodat zij de meeste vliegen kunnen vangen.     

Mies is meer een klein bolletje. Haar pootjes zijn lange dunne stokjes. Daardoor lijkt ze heel groot, maar eigenlijk is ze heel klein. Ze past wel meer dan achthonderd keer in mij. Als Mies zo groot was, dan zou ze de koningin van de spinnen zijn. Iedereen zou naar haar luisteren. Ze zou de kruisspinnen bevelen aardig te zijn, anders zullen ze in de WC gegooid en doorgespoeld worden. Bevend van angst bieden ze hun excuses aan en beloven het nooit meer te doen.  

Mies is wel gehandicapt. Ze is in de plaats van een achtpotige, een zevenpotige hooiwagen. Misschien is ze wel zo geboren, maar het kan ook dat onze poes dat heeft gedaan. Mies loopt af en toe op de grond en onze kat gaat dan met haar spelen. Daar wordt Mies bang van en dan doet ze net alsof ze dood is. Ze kan ook een pootje loslaten om Poes in de war te maken. Poes begrijpt er dan niets meer van. Dan rent Mies heel snel met haar zeven pootjes de muur weer op. En als poes ‘s nachts slaapt, dan komt ze vast stiekem weer terug om haar pootje op te halen. Die plakt ze dan misschien weer met plakband aan haar lijfje vast.

Stel dat Mies mee zou doen aan de spin-Athlon, dan zou ze alsnog wel alles kunnen. Ze kan heel goed ondersteboven rennen. Zo hard, dat je niet eens merkt dat ze één poot mist. Ze kan ook heel stil blijven zitten. Ze kan alleen geen web maken, maar dat kunnen alle hooiwagens niet.

Toen mama Mies voor het eerst zag, begon ze te gillen. Ze rende weg uit mijn kamer en kwam terug met een krantje opgerold in haar hand. Ik zei dat ze Mies niet mocht doodmaken. Ze was niet meer eng en ze deed toch niets. Mies is onschuldig!  Ze beschermt mij terwijl ik lekker lig te slapen, zodat ik niet gestoken word door die stomme muggen.
“Maar als ze nou eitjes gaat leggen?�
Dat doet Mies niet. Moest IK mama nu gaan uitleggen dat Mies als mevrouwtjes hooiwagen daar ook een meneren hooiwagen voor nodig heeft. En die heeft ze niet. Mies is alleen.

Ik vraag me af of spinnen wel eens struikelen over hun eigen poten. Ik struikel wel eens over mijn eigen voeten en ik heb er maar twee. En als een spin springt als ze ondersteboven hangt, valt ze dan naar beneden? Ik heb dat nog nooit gezien. Als Mies dat zou doen, dan zou ze nu op mijn gezicht belanden. Ik denk dat ik dan heel hard zou gillen.

Hooiwagens zijn gelukkig niet giftig. Ze jagen op kleine insecten en die zuigen ze dan met een mini spinnen rietje leeg. Net zoals ik dat doe met mijn pakje chocomelk. Die blijft dan plat achter en dan gooi ik hem in de prullenbak.

Als je Mies laat schrikken, dan laat ze een windje. Ik ruik die niet, maar als het op een ander insect komt, dan stinkt die een uur in de wind. Net een stinkdier.

Mama kwam boos mijn kamer binnen. Mies was blijkbaar toch niet alleen. Ze heeft een hooiwagen meneer gevonden waarmee ze samen allemaal kleine hooiwagen baby’s heeft gekregen. Mama wilde ze opzuigen. Ik heb ze snel in een doosje gedaan en ze buiten neergezet, vlakbij een uitgeholde boom. Dan kunnen ze daar gaan wonen.
Ik heb er stiekem wel één gehouden. Want zonder hooiwagen kan ik nu echt niet meer slapen.

Kevertje en het hobbelpaard

0
Afbeelding van OpenClipart-Vectors via Pixabay

Het was woensdagmiddag en de regen kwam met bakken uit de hemel. De bomen werden door de harde wind flink heen en weer geschud. Maar Kevertje vond het niet erg, want hij mocht bij Daniël thuis spelen! Hij wist dat Daniël een prachtig hobbelpaard op zijn slaapkamer had staan en hij kon niet wachten om dat eens uit te proberen.

Terwijl Daniël een racebaan voor zijn autootjes aan het bouwen was, hoorde hij ineens een gepuf en gekreun. “Kevertje?� vroeg hij en keek verbaasd om zich heen. En ja hoor, daar zag hij Kevertje op de rug van het grote hobbelpaard driftig heen en weer bewegen. Maar het hobbelpaard zelf verroerde geen vin. Bij wijze van spreken dan, want paarden hebben natuurlijk geen vinnen.

“Ik vrees dat je hobbelpaard kapot is,� zei Kevertje. Daniël begon te lachen. “Maar nee, Kevertje, je bent gewoon niet zwaar genoeg.�
“O, nu snap ik het,� knikte Kevertje een beetje droevig. Voorzichtig kroop hij van het hobbelpaard af en keek Daniël met zijn schattige insectenoogjes aan. Ineens kreeg Daniël een idee. “Speel jij maar wat verder, Kevertje, ik ga een verrassing voor je maken. Ik ben zo terug.�

Afbeelding van OpenClipart-Vectors via Pixabay

Kevertje was heel benieuwd naar wat zijn vriendje van plan was. Ondertussen kroop hij in een speelgoedautootje van Daniël en fantaseerde hij dat hij aan een racewedstrijd mee deed. Wat was dat leuk! Maar hoeveel plezier Kevertje ook had, hij vond het nog steeds erg jammer dat hij niet op het hobbelpaard kon. Soms was het toch niet zo leuk om klein te zijn.

Maar wacht eens, daar hoorde hij iemand de trap opkomen. De deur vloog open en daar stond Daniël in de deuropening. Hij hield iets kleins in zijn hand.
Nieuwsgierig kwam Kevertje dichterbij gekropen.

“De verrassing is klaar! Doe je ogen maar dicht, Kevertje,� zei Daniël tegen zijn kleine insectenvriendje.
Kevertje kneep snel zijn oogjes dicht en wachtte vol spanning af. Hij hoorde hoe Daniël zachtjes iets voor hem op de grond zette.
“Mag ik al kijken?� vroeg Kevertje ongeduldig.
“Ja hoor, doe je ogen maar open,� antwoordde Daniël opgewekt.

Kevertje kon zijn ogen niet geloven. Voor hem stond een heel klein hobbelpaardje van klei. Hij zag er net zo mooi uit als het grote hobbelpaard van Daniël zelf. Kevertje slaakte een kreet van blijdschap en gaf Daniël een dikke klapzoen op zijn wang. Het kriebelde wel een beetje, zo’n insectenzoentje, maar dat vond Daniël niet erg. Hij was blij dat hij zijn kleine vriend een plezier kon doen.

“Je moet nog wel even wachten tot de klei opgedroogd is, hoor, Kevertje,� waarschuwde Daniël zijn vriendje. Maar het was al te laat.
Kevertje was in zijn enthousiasme met één grote sprong op zijn nieuwe hobbelpaardje gaan zitten. Daar zat hij dan, met zijn kleine keverkontje in de klei vastgeplakt. Wat nu?

Daniël begon te gniffelen. Kevertje keek eerst een beetje geschrokken, toen een klein beetje boos, maar al snel moest ook hij om de situatie lachen. Eerst zachtjes, maar toen steeds harder: “Haha, haha ha, HAHA HAAAA!�
Hij gierde het uit van de pret. Kevertje was zo aan het lachen dat hij pardoes van zijn paardje viel. Oef, gelukkig, hij was weer los!

Ditmaal wachtte Kevertje tot zijn hobbelpaardje kurkdroog was.
En ja hoor, het was zover. Kevertje mocht op zijn nieuwe hobbelpaardje gaan zitten. De rest van de middag hobbelde Kevertje aan één stuk door op zijn paardje door de kamer. Wat een topcadeau! Toen hij uiteindelijk van zijn paardje kwam en er nog eens gelukzalig naar keek, viel hem ineens iets op. Op de rug van het paard was nog duidelijk zichtbaar de afdruk van twee kleine keverbilletjes te zien. Met een grote grijns op zijn gezicht ging Kevertje weer naar huis. Hij had nog nooit zo’n leuke dag gehad!

2. Pippa en Duif met vakantie

0
Copyright Arie Smits

In deel 1 leren we Pippa kennen, de kip die wil kunnen vliegen.

Pippa graaft de hele dag tot alle kippen terugkomen om te gaan slapen. Ze is moe en valt snel in slaap.
De volgende dag, na het poetsen van haar snavel, krijgt ze van haar moeder een kommetje met maïs en een schaaltje met water. Na een paar hapjes gaat ze verder met het graven van de tunnel.

Ja! Eindelijk! denkt Pippa blij. Ik zie de blauwe lucht, de tunnel is klaar. Als ik nu ga slapen ben ik vanavond goed uitgerust om te gaan hardlopen.
Pippa droomt over vliegen hoog in de lucht en van spelen met de wind. Ze droomt over verre warme landen waar je ijsjes kan eten en limonade kan drinken. Daar vliegen alle vogels in de winter naartoe.

Er is weer een dag voorbij. Als de kippen slapen, kruipt Pippa voorzichtig door de tunnel naar buiten. Pfff, denkt Pippa, gelukkig, er is niemand wakker geworden. Meneer de Haan slaapt ook, ik hoor hem snurken, helemaal tot hier.
Met haar vleugels wijd buigt ze een paar keer door de knieën. Ze begint aan haar eerste rondje hardlopen. Nou, ik ben nu al moe, denkt ze hijgend en begint aan haar tweede rondje. Ik moet nog veel oefenen.

Na een week gaat het al wat sneller. Op een nacht let ze niet goed op en schrikt als ze meneer De Haan ziet staan.
“Wat ben je nu weer aan het doen, Pippa? Je maakt alle kippen wakker. Vooruit, het hok in en je komt er pas uit als ik het zeg.”

De volgende nacht gaat Pippa toch stiekem door de tunnel naar buiten. Haar moeder doet net alsof ze slaapt, maar ze ziet alles. Eigenlijk, denkt ze, zou ik ook wel willen vliegen, maar daar ben ik al te oud voor. Iedere avond kijkt ze stiekem door het raam naar buiten en ziet hoe Pippa haar rondjes alsmaar sneller rent.
“Als dat maar goed gaat,” zegt Klaartje Kip die naast de moeder van Pippa is komen zitten. “Ze eet veel te weinig, kijk toch eens hoe mager ze is.”
“Maak je maar geen zorgen, Klaartje,” zegt Pippa’s moeder. “Het komt allemaal goed. Pippa weet precies wat ze aan het doen is.”
Toktoktoktok,” klinkt het achter Pippa’s moeder en Klaartje Kip. Alle kippen zijn wakker geworden.
“Wat is dat kind van jou toch aan het doen?” vraagt een van de kippen. “Ze loopt alleen maar rondjes en nog eens rondjes.”
“Wacht maar af, dat zullen jullie snel genoeg gaan zien,” zegt de moeder van Pippa trots.
Pippa rent zo hard dat ze een klein stukje van de grond komt. “Ik kan het! Ik kan het!” roept ze.
Toktoktok, zagen jullie dat?” zegt de moeder van Pippa. “Ze kan al een beetje vliegen.”
“Maar… wat een onzin,” zegt een van de kippen. “Volgens meneer de Haan zijn wij helemaal geen vogels, dus kunnen we niet vliegen.”

De zon komt op. Meneer de Haan staat buiten en geeuwt. Hij loopt naar het kippenhok en roept: “Allemaal opstaan! Kukelekuuu!”
Pippa rekt zich eerst eens goed uit en fladdert met haar vleugels. Het is zo ver, denkt ze, vandaag ga ik vliegen. Ze gaat naar buiten en loopt helemaal naar achteren tot aan het hek. Alle kippen stoppen met eten.
Toktoktoktooooktoktoktok!” roepen ze en maken een mooi recht pad voor Pippa. Het is opeens doodstil. De kippen kijken geschrokken naar rechts, daar staat Pippa, dan kijken ze naar links. In de verte bij het hek aan de andere kant staat meneer De Haan. Met zijn vleugels in zijn zij staat hij iedereen boos aan te kijken.
“Zet hem op Pippa!” roept haar moeder. De andere kippen beginnen ook te roepen. “Je kan het, Pippa!”

Pippa doet een paar sprongetjes en buigt door haar poten. Een poot zet ze achter zich neer en buigt voorover. Net als ze klaar is voor de start roept haar moeder: “Stop! Wacht!” Moeder houdt een rugzak omhoog. “Kijk eens, Pippa, ik heb er voor onderweg water en popcorn ingedaan.” Pippa doet de rugzak om en gaat weer klaar staan voor de start.
Ze rent harder en harder en nog harder. Meneer de Haan komt steeds dichterbij. Alle kippen houden hun vleugels voor hun ogen. Iedereen weet nog hoe ze de vorige keer bovenop meneer de Haan botste. Maar de kippen zijn ook nieuwsgierig, sommigen kijken stiekem tussen de vleugels door.
“Ga door, Pippa!” roept haar moeder. “Vlieg! Vlieg!”
Pippa rent zo hard dat ze al een kleine stukjes van de grond komt. Meneer De Haan komt gevaarlijk dichtbij, nog maar acht meter, nog zeven, zes, vijf, vier… Pippa doet haar vleugels wijd en beweegt ze vlug op en neer.
“Daar gaat ze! Daar gaat ze!” roepen alle kippen samen.
Ze vliegt over het hoofd van meneer De Haan en laat van schrik een poepje op zijn hoofd vallen. Pippa vliegt over het hek en gaat hoger en hoger. Met grote ogen kijken de kippen omhoog en klappen in hun vleugels.

“Jij bent een vreemde vogel,” zegt een duif die naast Pippa komt vliegen. “Jou heb ik nog nooit gezien.”
“Ik ben de eerste kip op de wereld die kan vliegen,” zegt ze trots.
“Zullen we straks ergens een ijsje gaan eten?” vraagt de duif.
Samen vliegen ze gezellig kletsend verder.

 

Copyright Arie Smits

1. Pippa durft alles

0
Copyright Arie Smits

Elke dag is meneer De Haan als eerste wakker. Hij doet het raam open en haalt diep adem. Wat een mooie dag, heerlijk, denkt hij. Blij loopt hij naar buiten. Hij neemt een slok water en roept dan hard: “Kukelekuuu!”
De kippen zijn lui, denkt meneer De Haan en roept nog eens: “Kukelekuuu!”

De deur van het kippenhok gaat open. Geeuwend loopt de eerste kip naar buiten. Dan komen ook alle andere kippend druk pratend naar buiten. “Tok-tok-tok-tok-tok. Toooook-tok-tok-tok. Wat een prachtig weer,” zegt Sara Kip. “Kijk, we zijn mooi op tijd, daar komt ons eten al aan.”
De boer duwt het grote hek open en strooit maïskorrels op de grond. De kippen rennen er snel naartoe en eten hun buikjes vol.

Copyright Arie Smits

Klaartje Kip stopt met eten en kijkt in het rond. “Zeg, Sara, komt jouw kleine Pippa niet eten?”
“Nee,” zegt Sara. “Pippa zegt dat ze niet dik wil worden, daarom eet ze maar heel weinig.”
“Maar,” zegt Klaartje. “Als ze niet eet kan ze geen eieren leggen. Dat vindt de boer niet leuk.”
“Toook-tok-tok,” zegt Sara met een zucht. “Dat heb ik ook gezegd. Dan maakt de boer misschien soep van haar.”
Krakend gaat de deur van het hok open. Er komt een kleine kip naar buiten. Ze kijkt alsmaar omhoog.
“Het heeft allemaal niet geholpen,” zegt Klaartje. “Daar heb je Pippa.”

Pippa gaat op haar rug in het gras liggen en ziet hoog in de lucht een grote vogel vliegen. Zijn vleugels gaan op en neer. Pippa zwaait. De vogel houdt zijn vleugels stil en maakt zwevend grote rondjes. Wauw, denkt Pippa, dat wil ik ook wel. Lekker zweven en heel ver weg vliegen. Wat zal je dan ver kunnen kijken. “Mama!” roept Pippa. “Waarom kunnen kippen niet vliegen?”
Sara, de moeder van Pippa, krijgt een rood hoofd. “Ssst!” zegt ze geschrokken. Alle kippen stoppen met eten en schudden hun hoofd. “Stel niet van die gekke vragen, Pippa, ga eten, dan word je groot en dik.”

Pippa zegt niks meer, ze kijkt naar de meeuwen die spelen in de lucht. Kijk dan, wat leuk, kunstjes doen in de lucht. “Mama!” roept Pippa. “Ik wil ook vliegen!”
De andere kippen worden een beetje boos.
“Sara Kip, zeg eens tegen Pippa dat ze haar snavel houdt, wij willen eten!”
De moeder van Pippa duwt haar in het hok. “Als je niet wil eten blijf je maar in het hok. Ik wil geen gekke vragen meer horen.”
“Goed dan,” zegt Pippa. Maar ze kan alleen maar aan vliegen denken. Dat moet ik ook kunnen, want ik heb vleugels en als je vleugels hebt ben je een vogel. Ik wil niet mijn hele leven eieren leggen.

Pippa schrikt als opeens meneer De Haan binnenkomt. Hij gaat naast Pippa op de stok zitten.
“Luister eens, Pippa, er is nog nooit een kip geweest die kon vliegen. Daar zijn kippen te dik en te zwaar voor. Kippen kunnen alleen maar een beetje rondspringen, meer niet.”
“Maar, meneer De Haan,” zegt Pippa. “Wij hebben toch vleugels? Dan zijn we toch vogels? En vogels kunnen vliegen.”
Meneer De Haan kijkt boos. “Wij zijn geen vogels, wij zijn kippen, en nu wil ik er niks meer over horen.”

Meneer De Haan is vergeten de deur op slot te doen. Pippa loopt stiekem naar buiten. Niemand heeft het gezien, de kippen zoeken op de grond naar eten. Ze loopt naar het verste hek. Pippa gaat klaar staan en kijkt recht voor zich uit. Ik ren gewoon keihard en beweeg mijn vleugels heel snel, dan ga ik vanzelf de lucht in. Ze neemt een aanloop en rent dan zo hard mogelijk. “Opzij!” roept ze. “Aan de kant!”
De kippen schrikken van die rare Pippa, ze rennen alle kanten op. Het hek aan de andere kant komt heel snel dichtbij. Pippa beweegt haar vleugels nog sneller. Ik moet vliegen, denkt ze, anders knal ik tegen het hek. Plotseling staat meneer De Haan in de weg. Pippa botst bovenop hem, samen vallen ze op de grond. Overal vliegen kleine veertjes door de lucht.
“Tok-tok-tok-tok!” roepen de kippen bezorgd.
Meneer De Haan staat snel op en pakt Pippa vast. “Kom jij maar eens mee,” zegt hij. “Jij mag twee dagen niet naar buiten.”
O nee, dat wil ik niet, denkt Pippa, ik moet leren vliegen. Weet je wat? Ik graaf een tunnel, als dan niemand kijkt, ga ik toch naar buiten.

Skaten

0
Afbeelding van Ryan McGuire via Pixabay

Koning Kaskoeskie staarde uit het raam van zijn paleis. Als je goed keek, zag je zelfs een paar tranen in zijn ogen. O, wat zou hij graag ook eens meedoen met die leuke sport die hij een heleboel kinderen en zelfs volwassenen op straat zag doen. Hij had van Krokeledokus, zijn hofnar, gehoord, dat die mensen aan het skaten waren en het leek hem zo leuk om dat ook eens te proberen! Maar ja, als je koning bent, dan verwacht niemand je zomaar op straat op een stel wieltjes te zien rijden. Daar is een koning toch veel te deftig voor!

Afbeelding van Ryan McGuire via Pixabay

Net toen Kaskoeskie zo aan het piekeren was, kwam de trouwe Krokeledokus binnen. Hij zag meteen dat zijn koning had gehuild. “Wat is er aan de hand, uwe Majesteit?� vroeg hij.
De koning vertelde aan Krokeledokus dat hij zo vreselijk graag ook eens wilde skaten. Samen bedachten ze een plannetje. Krokeledokus zou voor skates zorgen. Er zou een lange gang in het paleis voor iedereen worden afgesloten, behalve natuurlijk voor de koning en zijn hofnar. Daar zou de koning dan rustig kunnen oefenen.

En zo gebeurde het. De koning ging skaten in het paleis. De enige die er wat van te zien kreeg, was Krokeledokus. Koning Kaskoeskie was nog maar één minuut bezig of hij viel al achterover. “Au, mijn kon… mijn achterste doet zeer!� riep hij.
Nadat hij nog een paar keer lelijk was gevallen, reed hij nu door de paleisgang met dikke handschoenen aan, want dan deden zijn handen niet zoveel pijn wanneer hij voorover viel. Ook had hij met een paar riemen een dik kussen onderaan zijn rug gebonden, zodat zijn koninklijke achterwerk niet helemaal bont en blauw werd. Eigenlijk was het geen gezicht en het was dus maar goed dat het paleispersoneel er niets van zag.

Koning Kaskoeskie had de hele middag geoefend en toen het etenstijd was, had hij het rijden op de skates al aardig onder de knie.
“Nu wil ik het wel eens op straat proberen,� zei hij tegen Krokeledokus. Die ging meteen aan het werk en even later sloop de koning naar buiten. Hij had een oude jas van een oom van Krokeledokus aan.
Even later reed hij met een aardig vaartje op zijn skates door de straten van de hoofdstad. Tot hij de eerste inwoner van de stad tegenkwam. Die keek even naar de eenzame skater en zei toen meteen: “Goedenavond, Sire!�
Kaskoeskie was stomverbaasd! Hoe kon die man hem nu herkennen met die oude jas aan! Zo vlug als hij kon, reed hij naar het paleis terug. Krokeledokus stond hem al op te wachten.

“Snap jij daar nu iets van?� vroeg de koning aan zijn trouwe knecht.
Welnu, die moest heel hard lachen. “Komt u maar eens mee naar de spiegel, Sire,� zei hij. Toen de koning voor de spiegel stond, zag hij al snel wat er mis was met zijn vermomming. Op zijn koninklijke hoofd stond nog altijd heel netjes zijn gouden kroon.
O, wat was hij dom geweest!

Die dag en de volgende dagen kwam er niets meer van het skaten terecht. Maar nog geen week later stond koning Kaskoeskie weer op zijn skates. Gelukkig was hij deze keer niet vergeten om zijn kroon af te zetten. Omdat hij ook nog een valse snor op zijn bovenlip had geplakt, was er de hele avond niemand die hem herkende. Hij trof bij een pleintje een stel andere skaters en met wel een man of tien werden steeds weer nieuwe sprongen geoefend en nieuwe trucjes van elkaar afgekeken. Koning Kaskoeskie had nog nooit van zijn leven zo’n leuke avond gehad.
“Kom je morgen weer?� En: “Hoe heet jij?� vroegen een paar van zijn nieuwe vrienden.
“Ik zal het proberen,� zei de koning. “En ik heet Kas.�

Bijna elke avond kon je de koning met zijn vrienden zien sporten. Op een avond kreeg één van hen een idee en een paar dagen later hingen er overal in de hoofdstad vuurrode aanplakbiljetten. Daarop stond dat er de komende zaterdagavond een grote skatewedstrijd zou worden gehouden.

Koning Kaskoeskie besloot aan de wedstrijd mee te doen. Eerst moesten er vijf rondjes om het plein worden gereden. Tot zijn eigen verbazing won de koning dat deel! Toen moest er een hele reeks behendigheidsoefeningen worden gedaan. Soms lukte het onze koning wel om goede punten te halen, maar soms ook niet. Aan het einde van de avond werden de winnaars bekend gemaakt. De man die de prijzen uitreikte, zei: “De derde prijs is gewonnen door Karel de bakker. De tweede prijs door Jelmer de schoenmaker en de eerste prijs gaat naar mijn grote vriend Kas!�
Even was hij stil en vervolgde toen: “Eigenlijk weet ik niet eens wat mijn vriend Kas voor beroep uitoefent.�

Toen stapte ‘Kas’ naar voren. Hij trok de oude jas uit, rukte de snor van zijn bovenlip en haalde uit de wijde zak van zijn jas zijn kroon tevoorschijn! Het was doodstil op het plein. Toen barstte er een gejuich los, zoals de inwoners van de hoofdstad nog nooit hadden gehoord. “Lang leve onze sportieve koning!� riepen ze zo hard als ze konden.
Koning Kaskoeskie was populairder dan ooit.

De volgende dag verscheen er een grote ploeg arbeiders in de paleistuin. Ze werkten dag en nacht en aan het einde van de week stond er in de tuin een prachtige skatebaan, waarop iedereen gratis mocht skaten. Ook koning Kaskoeskie kon je daar zo nu en dan vinden en soms vond hij het jammer dat hij het zo druk had met het land besturen, omdat hij liever zijn skates wilde besturen!

1.3. Fliffelfluffie!

0

Als Marga de badkamer uitkomt, zijn de nachtegalen veranderd in witte konijntjes met paarse stipjes. Al fluiten ze net zo vrolijk.
Het beekje dat dwars door de gang kronkelt, is bevroren. De mooie zwarte spin is zelfs veranderd in een piepende witte muis, die wanhopig probeert uit het web te komen. Alle eenhoorntjes hebben witte vleugeltjes gekregen en vliegen klapwiekend door de lucht.

Marga tilt drie konijntjes uit de boom. Daarna probeert ze een klein eenhoorntje te vangen, om het te onttoveren, maar het vliegt klepperend van haar weg. “Kom hier!� roept Marga driftig en rent achter het beestje aan. “Kom meteen hier, jij akelige fladdervlerk. Of ik betover je!�
Maar de kleine eenhoorn fladdert steeds weer buiten bereik van haar grijpende vingers, ook als ze ernaar springt. “Wacht maar, jij lelijke vierpotige fladderaar, ik krijg je wel!�

Boos stampvoet het driftige heksje. Marga kruist haar vingers en roept, “Fliffelfluffie, eenhoorn kom hier!� Maar in de plaats dat het beestje braaf naar haar toekomt, verschijnt er een grote witte duif op haar handen.
“Alle dikke paarse toverbonen, waarom lukt er toch nooit wat,� klaagt Marga. Het komt vast door de klungelvloek, dat ze die duif te voorschijn tovert. Een witte duif is niet zo erg, maar bij de tweede keer Fliffelfluffie zeggen, verschijnen er een boel grote zwarte spinnen die kriebelend over haar handen lopen! Daarna verschijnt er een regenwolk die precies boven haar begint te regenen en haar kletsnat maakt.

“Wat moet ik nou toch doen?�
Marga kijkt boos rond. Doordat de eenhoorns heen en weer vliegen is de gang gevaarlijk geworden, want de paardjes vliegen trappelend op haar af en proberen haar te schoppen. Ze zijn vast boos dat ze rond moeten vliegen in plaats van te lopen.
“Bah, dat hebben Methusa en Zedusa weer gedaan. Ze kunnen ook niets met rust laten,� moppert het jonge heksje. Marga drukte haar vingertoppen en de toppen van de twee duimen stevig tegen elkaar. Daarna haalde ze diep adem voor haar toverwoord. “Flifelfluffie,� zegt ze luid nog een keer. Gatsie, haar toverwoord kan ook helemaal niets, alles blijft hetzelfde! Boos zegt ze het weer, fliffelfluffie! Om haar heen regent het meteen knikkers die vrolijk wegrollen. Marga geeft de moed niet op. “Fliffelfluffie!� roept ze weer, nu heel hard. Uit het niets dwarrelen witte vogelveertjes rond. De veertjes kriebelen haar neus en laten haar niezen.
Marga hoort ineens lachen. Vanuit hun kamerdeur kijkt de kleefaan tweeling giechelend toe. Marga stampvoet als ze de tweeling ziet. “Is het nou afgelopen!� schreeuwt ze driftig. “Jullie gemene giechelkoppen! Potten vol met paarse spinnen nog eens aan toe! Ik wil alles hier weer gewoon hebben!�

“Marga?� Een harde ruk aan haar mouw laat het heksje bijna omvallen van schrik. Haar broer kijkt grinnikend op haar neer. “Laat die pestkoppen maar,� zegt Rudy troostend. “Vader tovert dat straks wel weer goed. Kom je me helpen?�
“Rudy! Alle paarse toverbonen,� roept Marga geschrokken. “Besluip me toch niet zo!� 
“Pas op, als straks de koeproek roept, kun je nooit meer normaal kijken,� grinnikt haar broer. “Kom nu maar mee.�
“Ik heb honger, waar heb je me nou voor nodig?� Marga zwaait haar armen ongeduldig heen en weer. “Ik moet straks naar school.�
“Tante Tanja zou er toverles geven vandaag,� zegt Rudy opgewekt. “maar dat gaat niet door, want ze is in de gedichtjesput gevallen.�

Marga kent die put wel. In de kelder is de mooiste hinkelbaan van alle hinkelbanen in Wekasi. Aan het einde is een diepe put. Als je het hinkelen goed doet, krijg je aan het einde vleugels, dan vlieg je gewoon over de put heen.
Marga giechelt. Haar tante heeft het hinkelen niet goed gedaan en is in de put gevallen. Nu kan ze alleen nog maar in dichtvorm praten en dat is erg grappig. Het heksje wil meteen naar de kelder gaan, maar haar broer grijpt ongeduldig haar hand.
“Ze halen tante Tanja er wel uit,� grijnst hij. “Nu zijn we lekker vrij vandaag, kom je mee?�

Marga weet niet dat haar broer helemaal geen toestemming heeft om in de studeerkamer van hun vader te mogen.
Vader is vandaag een lange tijd weg, weet Rudy. Dan kan hij mooi gebruik maken van alle toverboeken die daar zijn. Hij heeft maar één spreuk nodig, maar eentje. Rudy wrijft over zijn wang, want daar zitten drie akelig jeukende bultjes bij elkaar. Ook jonge tovenaars en heksen hebben last van puistjes en Rudy heeft er nou net weer een paar.

“En mijn ontbijt dan?� Marga kijkt haar broer hongerig aan en drukt op haar buikje.
“Ik tover wel wat lekkers voor je.� Rudy haalt uit zijn zak een kleine doos. “Obediki,� zegt hij en doet de doos open. Dit is zijn hapdoos. Daar kan hij al het lekkers waar hij maar zin in heeft, in tevoorschijn toveren.
Rudy steekt zijn zusje een grote wafel met slagroom toe en gretig begint ze ervan te snoepen. Terwijl ze de wafel opeet, volgt het meisje haar broer door de lange gang van het kasteel.

De apenrots

0
Afbeelding van 9883074 via Pixabay

Op de apenrots in de dierentuin was het rustig die avond. Meestal liepen de aapjes tot laat in de avond over de rots heen en weer, maar deze avond waren bijna alle apen binnen in de rots gekropen. Het stormde zo hard dat een klein aapje zomaar het water ingeblazen kon worden en dus hadden alle apenmoeders gezegd: “Naar binnen, jongens en meisjes! Het waait vanavond veel te hard!”

Zo af en toe kwam er zo’n harde rukwind dat de hele apenrots ervan schudde!
Zoiets hadden de apen nog nooit meegemaakt! Zelfs de heel oude apen konden zich niet herinneren dat het ooit zo gestormd had.

In een hoekje van het apennest in de rots zaten drie apenvrienden bij elkaar. Het waren twee mannetjesapen, Pim en Pom, en één vrouwtjesaapje, dat eigenlijk Pamela heette, maar altijd Pam werd genoemd. Pim, Pom en Pam waren dikke vrienden. Ze waren altijd bij elkaar en haalden vaak zoveel kattenkwaad uit dat de mensen die naar ze stonden te kijken, er erg hard om moesten lachen.

Maar de avond van de storm werd er niet gelachen. Plotseling schrokken alle apen ontzettend! Buiten klonk een hevig gekraak en daarna een geluid alsof er iets heel groots op het eilandje was gevallen, waarop de apenrots stond. Alle apen zouden niets liever doen dan eens gaan kijken wat er gebeurd was, maar de oudere apen zeiden:
“De rots is nog heel! Morgenochtend als de storm is gaan liggen, is er nog tijd genoeg om buiten een kijkje te nemen.”

Onze drie vrienden konden zolang niet wachten. Ze gingen vlak bij elkaar in een hoekje van het nest in de rots zitten, bij een uitgang naar buiten.
Pom zei: “Als iedereen slaapt, gaan we ervandoor.”

Toen de apen allemaal sliepen, kroop Pam voorzichtig naar buiten. Niemand merkte er iets van en dus ging Pim haar achterna. Even later stapte Pom ook naar buiten en nu keken ze met z’n drieën uit over het eiland met de apenrots. Het was donker buiten en ze zagen niets bijzonders. Tot ze aan de achterkant van de rots kwamen. Opeens konden ze niet verder. Er lag een grote boom op de grond tot aan de voet van de rots. De drie aapjes klommen op de stam van de boom en omdat er in de verte nog een paar lampjes wat licht gaven, konden ze al gauw wat meer zien. De boom was omgevallen door de storm en hing over het water heen zodat de drie vriendjes gemakkelijk naar de overkant konden komen. Ze waren vrij!

Langs allemaal dieren die ze nog nooit gezien hadden, kwamen ze bij het hek van de dierentuin. Het hek was natuurlijk dicht, zoals altijd wanneer de dierentuin gesloten was, maar dat was voor onze drie aapjes geen enkel probleem! Binnen een minuut stonden ze allemaal aan de andere kant van het hek. Waar zouden ze naartoe gaan? Ze liepen wat rond en al snel zagen ze een straat met huizen.

“Laten we daar eens gaan kijken!” riep Pam. Ze liepen naar één van de huizen toe.
Het huis had een groot raam en voor dat raam was een brede vensterbank. Binnen in het huis brandde licht en nieuwsgierig als aapjes kunnen zijn, gingen ze netjes naast elkaar op de vensterbank zitten. Ze keken naar binnen. Daar zat een man op een stoel met zijn rug naar hen toe. Hij had een groot stuk papier in zijn handen waar hij de hele tijd naar keek. Opeens ging een deur tegenover het raam open en daar stapte een vrouw de kamer binnen. In haar handen had ze een dienblad met een koffiepot en twee kopjes erop.
Terwijl ze naar de man liep, keek ze naar het raam. Ze gaf een harde gil en van schrik liet ze het dienblad op de grond vallen. De man keerde zich om en zag nog net hoe drie geschrokken aapjes ervandoor gingen.

Pim, Pam en Pom renden zo hard als ze konden terug naar de veilige dierentuin. Maar waar was die nu toch gebleven? Ze liepen en liepen, maar nergens zagen ze ook maar iets dat op een dierentuin leek. Pam begon te huilen: “Nu zien we onze vader en moeder en onze vriendjes nooit meer terug. Wat zijn we toch dom geweest!”
Nu Pam zo verdrietig was, kregen Pim en Pom ook tranen in hun ogen.
O, wat voelden ze zich ellendig!

Het was ondertussen licht geworden en de eerste auto’s reden door de straten van de stad. Nu werden onze vrienden ook nog bang van al die enge lawaaidingen! Ze klommen de bomen in en van boom tot boom springend hoopten ze de dierentuin terug te vinden.

En toen zagen ze opeens iets bekends! Daar reed net zo’n auto als ze altijd in hun dierentuin zagen! Achter het stuur zat de man die hen elke dag hun eten bracht. Ze wisten niet hoe snel ze achter de man aan moesten rennen.

De oppasser had niets in de gaten. Hij wist nog niet dat er drie aapjes ontsnapt waren. Toen hij een kruispunt naderde, sprong het stoplicht op rood. De man remde en stopte. Opeens schrok hij zich een hoedje! Met drie doffe ploffen kwam er iets op het dak van de auto terecht. Meteen daarna zag hij hoe drie aapjes op de motorkap sprongen en hij herkende ze direct: Pim, Pam en Pom!

Hij deed de deur van zijn auto open en zo kwamen onze drie vrienden even later in de dierentuin en op de apenrots terug. Maar weet je wat wel zielig voor ze was? Toen ze hun avonturen vertelden, wilde geen één aap geloven dat ze echt in een auto waren meegereden!

Afbeelding van 9883074 via Pixabay

1.2. Rudy mag toveren

0
Petra van Engelenburcht

Rudy deed zijn zusje schrikken en toen toverde ze toverkriebelhanden! Rudy kon net de betovering ongedaan maken:

Marga lacht tevreden. Ze had niet verwacht dat haar betovering veel zou doen, maar Rudy roept, “ih,� en, “ah,� en springt gekieteld door de twee handen heen en weer. Tot hij zijn wijsvingers tegen elkaar kan drukken en “abracadabra� uit hijgt tussen het lachen door. Rudy moet het nog twee keer zeggen voor Marga’s betovering verdwijnt.

“Wacht maar, lach jij mij uit?â€� Rudy is best ook een beetje driftig en hij schreeuwt zijn toverwoord, “Obediki!”
Na een poef, krijgt zijn kleine zusje zulke grote oren dat ze bijna op de grond hangen.
“Oh, dat is gemeen. Griefel graf plaf!â€� Marga wijst naar hem en Rudy’s zwarte haar wordt een grote wirwar van stekelige punten.

Pief! Paf! Poef. Broer en zus betoveren elkaar tot ze nauwelijks nog herkenbaar zijn. Marga de brietebal is zo dik geworden dat ze als een bal rond rolt in de gang. Rudy de dungeslungel, is zo lang en mager dat zijn hoofd het plafond raakt en hij helemaal krom moet staan.
“Goed, goed, jij wint,� zegt Rudy, als zijn zusje hem boos aankijkt. Na een paar keer abracadabra zeggen, zijn ze weer gewoon.
“Wauw zusje, je wordt echt steeds beter,� zegt Rudy lachend. “Op een dag geef je me hondenstaarten.� Hij neemt zijn zusje toch ongerust op. Als Marga eenmaal boos is, kan ze dat gemakkelijk drie dagen vol houden. Het kleine meisje heeft onder haar rode krullen inderdaad gefronste wenkbrauwen. Zijn complimentje werkt toch. De frons verdwijnt en zijn zusje glimlacht.
“Denk je dat echt Rudy?�
“Nou, voor een klein heksje had je me nu echt goed te pakken,� geeft haar broer toe. Hij wrijft heimelijk over zijn ribben die flink gekieteld zijn. Rudy kijkt even rond, maar er is verder niemand te zien.
“Marga, ik wil je wat vragen.�
“Oh, wat dan?� Het meisje kijkt haar broer afwachtend aan.
“Ik ga zo toveren. Wil je me straks helpen, want ik mag in vaders studeerkamer toveren.�
“Echt waar?� Marga kijkt erg verbaasd, want vader laat nooit iemand in zijn kamer toveren. “Wat ga je toveren dan?�
Haar broer wrijft even zijn nek en grijnst wat verlegen. “Daar snap jij toch niets van,� haalt hij zijn schouders op. “Dat zijn toverdingen.�
“Oh, goed hoor,� knikt het kleine heksje, want zij snapt inderdaad niet veel van toverdingen.
Rudy begint te lopen, “ik zie je straks wel, goed? Over een hinkelpokje of twee.�

In Wekasi houdt iedereen er erg van om spelletjes te spelen. Hinkelen is het meest geliefde spelletje omdat wie de goede passen doet, die bij het einde van de hinkelbaan in iets grappigs verandert. Hinkelen noemen ze in Wekasi een hinkelpokje. Daarom noemen ze ook de uren een hinkelpokje.

Marga vraagt zich af wat haar broer gaat toveren dat hij haar hulp ervoor nodig heeft. Maar om in vaders studeerkamer te mogen zijn, daar heeft ze wel wat voor over, want in die kamer is alles heel erg spannend.
“Het is echt geen gewone dag vandaag,� fluistert het jonge heksje, “ik mag in vaders kamer.�
Oei, Marga moet ineens héél erg nodig plassen. Het kleine heksje zet het op een rennen naar de badkamer.

Even later komt ze de wc weer uit en gaat meteen naar de spiegel. Als ze haar spiegelbeeld ziet, telt ze altijd haar sproeten.
“Bléééééh,â€� steekt ze haar tong uit, omdat er weer wat sproetjes bijgekomen zijn. Alle vrouwen van de Magma familie hebben rood haar en sproeten. Marga wil liever geen sproeten. Maar een heksje van acht heeft daar nog maar weinig over te zeggen. Later, als ze toveren kan… Dan zijn die sproeten zó, in een Fliffelfluffie, verdwenen.
Tevreden grinnikt het heksje, want ze heeft haar broer lekker de prikkietel gegeven. “Net goed,� zegt ze tegen haar spiegelbeeld, dat ook tevreden grinnikt.

In haar kamertje trekt ze haar nachthemd uit en doet haar blauwe jurkje aan. Ze stopt een handvol knikkers in de ene zak van het jurkje en in de andere haar hapdoos. Ze kamt haar rode krullenbos en is klaar. Wassen en aankleden is een heel gewoon iets voor haar, maar alweer blijkt niets gewoon te zijn op deze vroege morgen…

Als Marga de badkamer uitkomt, zijn de nachtegalen veranderd in witte konijntjes met paarse stipjes. Al fluiten ze net zo vrolijk.
Het beekje, dat dwars door de gang kronkelt, is bevroren. De mooie zwarte spin is zelfs veranderd in een piepende witte muis, die wanhopig probeert uit het web te komen. Alle eenhoorntjes hebben witte vleugeltjes gekregen en vliegen klapwiekend door de lucht.